C-284/23 Haus Jacobus 

Contentverzamelaar

C-284/23 Haus Jacobus 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    7 juli 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    23 augustus 2023

Trefwoorden: ontslagbescherming bij zwangerschap

Onderwerp: Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG).

Feiten:

Verzoekster werkte sinds 1 augustus 2022 als verpleeghulp met een arbeidsovereenkomst voor één jaar voor verweerder. Verweerder heeft deze overeenkomst bij brief van 6 oktober 2022 per 21 oktober 2022 opgezegd. Op 9 november 2022 bleek dat verzoekster zeven weken zwanger was. Zij heeft verweerder hiervan op 10 november 2022 in kennis gesteld. Bij brief van 13 december 2022 heeft zij beroep tegen het ontslag van 7 oktober 2022 ondanks een bestaande zwangerschap ingesteld bij de arbeidsrechter in eerste aanleg, Duitsland.

Overweging:

De Duitse wet inzake ontslagbescherming (hierna: “KSchG”) bepaalt onder § 4 dat als een werknemer wil aanvoeren dat een ontslag sociaal ongerechtvaardigd of om andere redenen nietig is, hij binnen drie weken na ontvangst van de schriftelijke opzegging beroep moet instellen bij het Arbeitsgericht om vast te laten stellen dat de arbeidsverhouding door het ontslag niet is beëindigd. Indien § 2 van toepassing is, moet een beroep worden ingesteld om vast te laten stellen dat de wijziging van de arbeidsvoorwaarden sociaal ongerechtvaardigd of om andere redenen nietig is. Indien de werknemer bezwaar heeft gemaakt bij de ondernemingsraad (§ 3), dient hij het advies van de ondernemingsraad bij het beroep te voegen. Indien de toestemming van een instantie voor het ontslag vereist is, begint de termijn voor het instellen van het beroep bij het Arbeitsgericht pas te lopen nadat de werknemer op de hoogte is gesteld van het besluit van de instantie.

§ 5 bepaalt dat

(1) Indien een werknemer na het ontslag ondanks de van hem in de gegeven omstandigheden te verwachten zorgvuldigheid niet in staat was om het beroep binnen drie weken na ontvangst van de schriftelijke opzegging in te stellen, dient het beroep op zijn verzoek alsnog te worden toegelaten. Dit geldt ook indien een vrouw om een reden die niet aan haar toe te rekenen is, pas na afloop van de in § 4, eerste volzin genoemde termijn kennis heeft gekregen van haar zwangerschap.

[lid 2 en 3]

Volgens de rechtspraak van de hoogste federale rechter in arbeidszaken in Duitsland is § 4, vierde volzin, KSchG niet van toepassing wanneer de werkgever achteraf in kennis wordt gesteld van de zwangerschap, zodat de niet-inachtneming van de termijn van drie weken van § 4, eerste volzin, KSchG tot gevolg heeft dat het ontslag geldig is, tenzij een verzoek om toelating van een te laat ingesteld beroep overeenkomstig § 5 KSchG wordt ingediend. Aangezien verzoekster geen dergelijk verzoek heeft ingediend, zou het beroep zonder meer moeten worden verworpen indien de regelingen van § 4 en § 5 KSchG in casu niet in strijd zijn met het Unierecht.

De verwijzende rechter heeft hierover twijfels aangezien in rechtspraak van het Hof is geoordeeld dat de mogelijkheden voor het instellen van een rechtsvordering voor een zwangere vrouw daadwerkelijk moeten zijn beschermd. Daaruit is in het Duitse recht afgeleid dat “de bijzondere procedureregels, zoals het naast elkaar bestaan van verschillende termijnen die elk tot uitsluiting van de rechtsbescherming leiden, verklaringen aan verschillende instanties (werkgever en Arbeitsgericht), bijzonder korte en met latere eigen kennis verder ingekorte termijnen alsmede ondoorzichtige procedureregels, die zelfs door deskundigen als dubbelzinnig worden beoordeeld, zoals § 4, vierde volzin, KSchG, de rechtsbescherming van vrouwen buitengewoon moeilijk” maken. Indien een zwangere vrouw de mogelijkheid heeft om zich in een overeenkomstige situatie ook ruim na het verstrijken van de termijn van drie weken van § 4 KSchG en na het verstrijken van de opzegtermijn door de kennisgeving achteraf op haar bijzondere ontslagbescherming te beroepen, valt niet in te zien waarom zij bovendien de procedure van § 5 KSchG moet volgen. Indien een vrouw haar voormalige werkgever na afloop van de opzegtermijn benadert en hem meedeelt dat zij zwanger was op het tijdstip waarop het ontslag is uitgesproken, kan dit door de werkgever niet anders worden opgevat dan dat zij de nietigheid van de beëindiging van haar arbeidsverhouding inroept. In het reguliere geval van § 4 KSchG weet de werkgever niet of de ontslagen werknemer het ontslag aanvaardt en mag hij slechts voor korte tijd in deze onzekerheid verkeren. Indien de werkgever later op de hoogte wordt gesteld van de zwangerschap, geeft de werkneemster echter reeds te kennen dat zij het ontslag niet aanvaardt. Derhalve lijkt het feit dat door de duidelijke bewoordingen van § 5, lid 1, tweede volzin, KSchG ook in deze gevallen vereist is dat het beroep binnen een bepaalde termijn alsnog wordt toegelaten, vanuit het oogpunt van het Unierecht twijfelachtig.

Prejudiciële vragen:

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: „Hof”) wordt krachtens artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verzocht om een prejudiciële beslissing over de vraag:

of de nationale Duitse regelingen van § 4 en § 5 van het Kündigungsschutzgesetz volgens welke ook een vrouw die als zwangere bijzondere ontslagbescherming geniet, binnen de hierin gestelde termijn beroep moet instellen om voor die ontslagbescherming in aanmerking te komen, verenigbaar zijn met richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG).

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-63/08.

Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten