C-285/25 Lurdos 

Contentverzamelaar

C-285/25 Lurdos 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     18 augustus 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     4 oktober 2025

Trefwoorden: verjaring van schadevorderingen, mededingingsrecht, doeltreffendheidsbeginsel, werkingssfeer richtlijn

Onderwerp: VEU: artikel 4, lid 3; VWEU: artikel 101; Richtlijn 2014/104 (betreffende schadevergoedingen voor inbreuken op mededingingsregels): artikelen 10, 21 en 22.

Deze zaak ziet op de regels inzake de verjaring van schadevorderingen uit hoofde van inbreuken op het mededingingsrecht van de Unie. Volgens artikel 10 van richtlijn 2014/104 begint de verjaringstermijn niet te lopen voordat de inbreuk op het mededingingsrecht is stopgezet en de eiser weet heeft van de omstandigheden die wezenlijk zijn voor het instellen van de schadevordering. De Hongaarse regelgeving geeft daarentegen een 5-jarige verjaringstermijn vanaf het intreden van de schade, zonder andere voorwaarden. De Hongaarse rechter vraagt het Hof of de nationale regels verenigbaar zijn met het Unierecht. Daarbij is het de vraag of de richtlijn kan worden toegepast op een inbreuk die vóór de inwerkingtreding van de richtlijn was gestopt. 

Prejudiciële vragen: 
1) Moeten artikel 10 van richtlijn [2014/104], artikel 101 VWEU en het doeltreffendheidsbeginsel aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling van een lidstaat die voor schadevorderingen wegens inbreuk op de mededingingsregels van de Unie voorziet in een verjaringstermijn van vijf jaar die begint te lopen vanaf het tijdstip van intreding van de schade, ongeacht of de gelaedeerde weet heeft van de schade, van de identiteit van de tot schadevergoeding gehouden persoon of van het feit dat de gedraging in kwestie een inbreuk op het mededingingsrecht vormt en zonder dat deze inbreuk noodzakelijkerwijs dient te zijn stopgezet, waarbij deze verjaringstermijn – volgens een juridische uitlegging die bindend is voor de rechter – in het geval van „follow-on”-schadevorderingen wegens het bestaan van een beletsel voor de uitoefening van de vordering wordt geschorst totdat de gelaedeerde weet heeft van alle relevante omstandigheden in verband met de inbreuk op het mededingingsrecht, met als gevolg dat het beletsel voor de uitoefening van de vordering blijft bestaan tot de datum van bekendmaking van het besluit tot vaststelling van de inbreuk (of althans de samenvatting van dat besluit) in het Publicatieblad van de Europese Unie, en dat de schadevordering wegens inbreuk op het mededingingsrecht kan worden ingesteld binnen een termijn van één jaar te rekenen vanaf die datum, ook als de verjaringstermijn reeds is verstreken of over minder dan een jaar verstrijkt? 

2) Moet artikel 10 van richtlijn [2014/104] aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een dergelijke nationale regeling, voor zover in die regeling niet is bepaald dat, in het geval van een schadevordering wegens een vóór de inwerkingtreding van de richtlijn stopgezette inbreuk op het mededingingsrecht die is ingesteld na de inwerkingtreding van de bepalingen waarbij die richtlijn is omgezet in nationaal recht, de verjaringstermijn wordt geschorst gedurende ten minste één jaar vanaf de datum waarop het besluit tot vaststelling van die inbreuk definitief wordt, indien de verjaringstermijn die krachtens de eerdere regeling op die vordering van toepassing was niet is verstreken vóór het verstrijken van de termijn voor omzetting van de richtlijn? 

3) Staat het Unierecht, mede gelet op artikel 267 VWEU, in de weg aan een nationale bepaling– en kan deze derhalve buiten toepassing worden gelaten – indien de rechter op grond van die bepaling gebonden is aan een door de hoogste rechterlijke instantie van de betreffende lidstaat gegeven beslissing ter waarborging van de eenvormige uitlegging van het recht, ook al is hij van oordeel dat de materiële vaststellingen in die beslissing, in het licht van de uitlegging van het Hof van Justitie, de doeltreffendheid van het Unierecht of de bescherming van de aan de justitiabelen verleende rechten niet waarborgen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-637/17 Cogeco Communications; C-267/20 Volvo en DAF Trucks; C-605/21 Heureka Group (Online prijsvergelijkers).

Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten