C-286/16 Exmitiani
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 08 juli 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 24 juli 2016 Schriftelijke opmerkingen: 24 augustus 2016
Trefwoorden: btw; loyale samenwerking; rechtszekerheidsbeginsel
Onderwerp: - richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
Verzoekster (reisorganisatie) heeft een naheffing gekregen voor btw en winstbelasting na controle over de periode 01-01-2004 tot en met 30-06-2006 (winstbelasting) en 01-03-2004 tot en met 31-08-2005 (btw). Verweerster (belastingdienst) heeft inbreuken geconstateerd bij de berekening van belastbare winst en btw. Bij de winstbelasting gaat het om de verhuur van een in eigendom van verzoekster zijnde bus (aan Calcar) voor vervoer naar SPA v.v. Verzoekster is bij overeenkomst verantwoordelijk voor alle transportkosten inclusief de chauffeur. Het totaalbedrag daarvoor verwerkt zij in de boekhouding zonder dat zij recht op aftrek heeft. Het recht op aftrek ligt conform de ROE wet bij Calcar. Hierdoor is de basis voor berekening van de winstbelasting volgens verweerster ten onrechte en ten nadele van de Staat verlaagd. Verzoekster start een procedure, maar wordt vanwege de aan de Staat toegebrachte schade ook strafrechtelijk vervolgd. De strafrechter oordeelt dat geen sprake is van schade – deze was inmiddels volledig vergoed.
Voor de verwijzende ROE rechter (Hof van Beroep Cluj) spitst de zaak zich toe op het beginsel van loyale samenwerking en het rechtszekerheidsbeginsel. Het gaat in deze zaak om betalingsverplichtingen die betrekking hebben op een periode die is ingegaan vóór toetreding van ROE tot de EU en bezwaar daartegen ingesteld na de toetreding, alsmede het aspect in verband met de onmogelijkheid om nieuwe excepties van onwettigheid van de bestreden fiscale handelingen rechtstreeks voor de rechter op te werpen, welke onmogelijkheid – indien zij wordt bevestigd – zou gelijkstaan met schending van het beginsel van loyale samenwerking. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1. Vereist het beginsel van loyale samenwerking in een situatie als in het hoofdgeding – waarin de bestreden administratieve handeling vóór de toetreding is vastgesteld, maar het bezwaar tegen die handeling na de toetreding is behandeld bij besluit van een belastingautoriteit – dat de nationale wet wordt uitgelegd in het licht van de Unierichtlijn inzake de btw?
2. Moet het rechtszekerheidsbeginsel, gelet op de omstandigheden van het hoofdgeding, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de praktijk van de belastingautoriteiten waarbij op grond van dezelfde feiten tot andere conclusies wordt gekomen dan de autoriteiten die met betrekking tot de btw-vrijstelling voor diensten die rechtstreeks verband houden met internationaal personenvervoer, belast zijn met de strafvervolging?
3. Moet het beginsel van loyale samenwerking aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale regels volgens welke aan het Unierecht ontleende middelen, indien zij niet zijn aangevoerd in een administratief bezwaar, niet meer voor de rechter kunnen worden aangevoerd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: FIN, VenJ