C-287/25 C-288/25 en C-289/25 OPmobility
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 11 juni 2025 Schriftelijke opmerkingen: 28 juli 2025
Trefwoorden: Onderwerp: artikelen 49 en 54 VWEU
C-287/25: De verwijzende rechter stelt vragen over de verenigbaarheid van een Franse regeling waarbij een vennootschap, waarvan de resultaten in Frankrijk zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting, de verliezen van een dochteronderneming slechts kan verrekenen in het kader van de fiscale-integratieregeling door in Frankrijk gevestigde vennootschappen met de artt 49 en 54 VWEU.
C-288/25: In deze zaak zijn de verliezen waarvoor wordt verzocht om verrekening met het resultaat van de groep als geheel, geleden door een dochtervennootschap naar Lets recht van een vennootschap die deel uitmaakt van de groep.
C-289/25: In de onderhavige zaak zijn de verliezen waarop het verzoek tot verrekening met het totaalresultaat van de groep betrekking heeft, geleden door een dochteronderneming naar Slowaaks recht van een tot de groep behorende vennootschap.
Prejudiciële vragen: 1°) a) Kan de omstandigheid dat de lidstaat van vestiging van een vennootschap die aan het hoofd staat van een fiscaal geïntegreerde groep, op grond van zijn nationaalrechtelijke regels inzake de territorialiteit van de belastingheffing afstand heeft gedaan van zijn bevoegdheid om belasting te heffen over de resultaten van de in een andere lidstaat gevestigde niet-ingezeten dochteronderneming van die vennootschap, afdoen aan de objectieve vergelijkbaarheid van enerzijds de situatie van een ingezeten moedervennootschap die met een ingezeten dochteronderneming een fiscale eenheid wil vormen, en anderzijds de situatie van een ingezeten moedervennootschap die met een niet-ingezeten dochteronderneming een fiscale eenheid wil vormen, voor zover beide in aanmerking willen komen voor de voordelen van de fiscale-integratieregeling? b) Kan de omstandigheid dat de lidstaat van vestiging van een vennootschap die aan het hoofd staat van een fiscaal geïntegreerde groep, op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing afstand heeft gedaan van zijn bevoegdheid om belasting te heffen over de resultaten van de in een andere lidstaat gevestigde niet-ingezeten dochteronderneming van die vennootschap, afdoen aan de objectieve vergelijkbaarheid van enerzijds de situatie van een ingezeten moedervennootschap die met een ingezeten dochteronderneming een fiscale eenheid wil vormen, en anderzijds de situatie van een ingezeten moedervennootschap die met een niet-ingezeten dochteronderneming een fiscale eenheid wil vormen, voor zover beide in aanmerking willen komen voor de voordelen van de fiscale-integratieregeling?
2°) Indien een van de onderdelen dan wel beide onderdelen van de eerste vraag ontkennend worden beantwoord, vormt de onmogelijkheid om in het kader van een fiscale-integratieregeling als die van de artikelen 223 A en volgende van de code général des impôts (algemeen belastingwetboek, Frankrijk) de definitieve verliezen van een niet-ingezeten dochteronderneming van een tot de fiscaal geïntegreerde groep behorende vennootschap te verrekenen met het totaalresultaat van die groep, dan een van de regels voor winst- en verliesconsolidatie binnen de fiscale eenheid, die alleen al om die reden verenigbaar is met de vrijheid van vestiging, of moet die onmogelijkheid integendeel worden beschouwd als de weigering om een belastingvoordeel toe te kennen dat losstaat van de regels voor winst- en verliesconsolidatie binnen de groep, die op zichzelf een onevenredige beperking oplevert die onverenigbaar is met die vrijheid?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: arrest van 25 februari 2010, X Holding (C-337/08, EU:C:2010:89)
Specifiek beleidsterrein: FIN FISC