C-296/23 dm-drogerie markt

Contentverzamelaar

C-296/23 dm-drogerie markt

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    4 juli 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    20 augustus 2023

Trefwoorden: etikettering van ontsmettingsmiddel, gebruik van biociden

Onderwerp:  Artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (hierna: „biocidenverordening”).

Feiten:

Verzoekster is het Centraal Bureau voor de bestrijding van oneerlijke concurrentie. Verweerster is een drogisterijketen die in heel Duitsland actief is. Verweerster heeft een ontsmettingsmiddel met de naam „BioLYTHE” in haar vestigingen en op internet te koop aangeboden. Het product bevat natriumhypochloriet (NaClO). Het betreft een oxidatiemiddel dat zuurstof afsplitst of vrij laat komen, waardoor de celmembranen van bacteriën, virussen en schimmels zodanig worden aangetast dat zij de osmotische druk niet meer aankunnen. Op het etiket is „ecologisch universeel ontsmettingsmiddel voor diverse toepassingen” en „desinfectie van huid, handen en oppervlakten” en „effectief tegen SARS-corona” „huidvriendelijk, biologisch, zonder alcohol” vermeld. Volgens verzoekster is er sprake van oneerlijke reclame omdat verweerster in strijd handelt met de biocidenverordening. Zij vordert om na te laten in het economische verkeer ontsmettingsmiddelen op bovenstaande manier op het productetiket te omschrijven of te verkopen. De rechter in eerste aanleg heeft deze vordering toegewezen, hiertegen is verweerster in hoger beroep gegaan. Deze vordering is grotendeels verworpen door de rechter in tweede aanleg. Verweerster heeft daarna beroep tot revision ingesteld bij de verwijzende rechter.

Overweging:

De door verzoekster gestelde schending van artikel 72, lid 3, tweede volzin, van de biocidenverordening vormt volgens § 3a van de wet ter bestrijding van oneerlijke mededinging (hierna: „UWG”) een oneerlijke en volgens § 3, lid 1, UWG verboden handelspraktijk, die volgens § 8, lid 1, eerste volzin, UWG op grond van het in casu aanwezige gevaar voor recidive een vordering tot staking kan rechtvaardigen. Volgens artikel 72, lid 3, tweede volzin, van de biocidenverordening mogen in geen geval in de reclame voor biociden vermeldingen als „biocide met een gering risico”, „niet-giftig”, „onschadelijk”, „natuurlijk”, „milieuvriendelijk”, „diervriendelijk” en dergelijke voorkomen.

Deze genoemde begrippen hebben gemeen dat zij de eigenschappen van de biociden met betrekking tot de gevaren van het product voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan, met een algemene informatie bagatelliseren. Hieruit volgt dat vermeldingen van de eigenschappen van de biociden met betrekking tot de gevaren van het product voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan, die in hun algemene bagatellisering gelijkwaardig zouden zijn aan de bij wijze van voorbeeld genoemde informatie, onder het verbod van „dergelijke” vallen. Dientengevolge valt de vermelding „huidvriendelijk” niet onder „dergelijke” in de zin van artikel 72, lid 3, tweede volzin, van de biocidenverordening want de vermelding „huidvriendelijk” relativeert het risico van het product of de effecten en de mogelijke schadelijkheid ervan niet. Zij beschrijft veeleer het effect van het product op een specifiek orgaan, namelijk de huid van de mens. Uit de biocidenverordening blijkt dat de Uniewetgever een specifiek evenwicht heeft willen vinden tussen het vrije verkeer van biociden en een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mensen en dieren en van het milieu.

Volgens de verwijzende rechter dient bij het door de biocidenverordening nagestreefde evenwicht tussen het vrije verkeer van biociden en een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en het milieu rekening te worden gehouden met het belang van de consument bij die informatie. Volgens de verwijzende rechter leidt deze uitlegging niet tot een bagatellisering van het risico van biociden, een daarmee gepaard gaand minder kritisch gebruik van het product en een weer daarmee samenhangend gevaar voor de gezondheid van mens en dier of het milieu. Juist omdat de vermeldingen die volgens de verwijzende rechter niet onder „dergelijke” vallen de biociden niet op globale wijze bagatelliseren, maar (enkel) betrekking hebben op specifieke aspecten van het product en daardoor mogelijke schadelijke neveneffecten niet negeren, bestaat er geen gevaar dat het publiek bij zulke vermeldingen het fundamentele gevaar van biociden uit het oog verliest. Het publiek maakt onderscheid tussen de doeltreffendheid van een ontsmettingsmiddel in het algemeen en de afzonderlijke aspecten van de effecten. Er bestaat dus ook geen gevaar dat de consument de biociden minder kritisch zal gebruiken wegens een (niet-misleidende) specifieke vermelding met betrekking tot het product. De verwijzende rechter betoogt dat verzoekster haar stakingsvordering wegens reclame voor het ontsmettingsmiddel met de aanduiding „huidvriendelijk” niet kan baseren op een schending van het verbod op misleiding in artikel 72, lid 3, eerste volzin, van de biocidenverordening.

Prejudiciële vragen:

Worden onder „dergelijke [vermeldingen]” in de zin van artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening (EU) nr. 528/2012 uitsluitend vermeldingen in reclame verstaan die, net zoals de uitdrukkelijk in deze bepaling genoemde termen, de eigenschappen van de biociden met betrekking tot de gevaren van het product voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan, in het algemeen bagatelliseren, of omvat „dergelijke [vermeldingen]” alle termen die met betrekking tot de gevaren van het product voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan, op vergelijkbare wijze als de specifiek genoemde termen bagatelliserend zijn, maar niet noodzakelijkerwijs ook even veralgemenend als die termen zijn?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Consorzio Italian Management e Catania Multiservizi en Catania Multiservizi, C-561/19; Uniewetgever (arrest van 19 januari 2023, CIHEF e.a., C-147/21,

Specifiek beleidsterrein: LNV

Gerelateerde documenten