C-299/14 Garcia-Nieto ea
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 4 augustus 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 21 augustus 2014 Schriftelijke opmerkingen: 21 september 2014 Trefwoorden: sociale zekerheid; gelijke behandeling; vrij personen/werknemersverkeer
Onderwerp -VWEU artikel 18 (gelijke behandeling); artikel 45 (vrij verkeer werknemers) - Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen; - Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, - Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Vo. (EEG) nr. 1612/68 (enz)
Verzoekster Jovanna Garcia-Nieto, haar partner Joel Pena Cuevas, gezamenlijk kind Jovanlis Pena Garcia (2006) en Joel Luis Pena Cruz (kind 1999 van Pena Cuevas) hebben de SPA nationaliteit, Pena Cuevas en zoon tevens de Dominicaanse, en vormen een gezin. Sinds april 2012 wonen zij in DUI. Jovanna krijgt werk als keukenhulp en is daarmee verplicht sociaal verzekerd. Verzoeker Joel heeft als laatste in SPA een periode van meer dan 12 maanden gewerkt waarvoor hij een formulier (U1) kan overleggen. De kinderen gaan vanaf augustus 2012 naar school. Beide ouders ontvangen voor hun kind kinderbijslag. Daarnaast ontvangt Pena Cuevas een werkloosheidsuitkering) op grond van het wetboek sociale zekerheid III wegens zijn arbeidsverleden in SPA, tot januari 2013 wanneer hij werk vindt als schoonmaker. Vanaf april 2013 ontvangt hij weer een werkloosheidsuitkering, tot oktober 2013 wanneer hij een baan krijgt tot eind september 2014. De ouders vragen 30 juli 2012 bij het arbeidsbureau (verweerder) uitkeringen voor levensonderhoud aan (voor de moeder ‘bijstand’ en voor de vader een werkloosheidsuitkering) op grond van het Wetboek sociale zekerheid II (SGB II) hetgeen pas per oktober wordt toegekend. De uitkering voor de maanden augustus en september wordt geweigerd op de grond dat verzoekers nog geen drie maanden in DUI wonen (zoals bepaald in SGB II). Verzoekers gaan in beroep tegen dat besluit en worden in het gelijk gesteld. Verweerder gaat in hoger beroep.
De verwijzende DUI rechter (Landessozialgericht Nordrhein-Westfalen) twijfelt of de DUI regeling in SGB II verenigbaar is met Europees recht, en legt het HvJEU de volgende vragen voor: 1) Is het in artikel 4 van verordening nr. 883/2004 neergelegde beginsel van gelijke behandeling – met uitzondering van de uitsluiting van de export van uitkeringen overeenkomstig artikel 70, lid 4, van verordening nr. 883/2004 – ook van toepassing op bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties als bedoeld in artikel 70, leden 1 en 2, van verordening nr. 883/2004? 2) Ingeval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kan dan – en zo ja in welke mate – het in artikel 4 van verordening nr. 883/2004 neergelegde beginsel van gelijke behandeling worden beperkt door nationale wettelijke bepalingen tot omzetting van artikel 24, lid 2, van richtlijn 2004/38, volgens welke de toegang tot dergelijke prestaties gedurende de eerste drie maanden van verblijf zonder uitzondering is uitgesloten wanneer burgers van de Unie in de Bondsrepubliek niet als werknemer of zelfstandige werkzaam zijn, noch op grond van § 2, lid 3, van het van het Gesetz über die allgemeine Freizügigkeit von Unionsbürgern (Duitse wet inzake het vrije verkeer van burgers van de Unie – hierna „FreizügG/EU”) het recht van vrij verkeer genieten? 3) Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, verzetten andere in het primaire recht vervatte beginselen van gelijke behandeling – inzonderheid artikel 45, lid 2, VWEU, juncto artikel 18 VWEU – zich dan tegen een nationale bepaling volgens welke Unieburgers een sociale uitkering ter waarborging van de bestaanszekerheid, die tevens de toegang tot de arbeidsmarkt vergemakkelijkt, zonder uitzondering gedurende de eerste drie maanden van hun verblijf in Duitsland wordt ontzegd wanneer deze Unieburgers weliswaar niet als werknemer of zelfstandige werkzaam zijn, noch op grond van §2, lid 3, FreizügG/EU het recht van vrij verkeer genieten, maar wel blijk geven van een werkelijke band met de gastlidstaat en in het bijzonder met de arbeidsmarkt in de gastlidstaat?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-333/13 Dano Specifiek beleidsterrein: SZW