C-299/23 Darvate e.a. 

Contentverzamelaar

C-299/23 Darvate e.a. 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    17 juli 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    3 september 2023

Trefwoorden: tijdige weigering van visa voor studiedoeleinden

Onderwerp:

•            Artikel 7, 14, 47 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

•            Richtlijn 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten.

Feiten:

Verzoekers komen op tegen de voorwaarden voor verlening of weigering van visa voor studiedoeleinden en met name het ontbreken van een doeltreffend rechtsmiddel om in voorkomend geval de aanvankelijke weigering van een visum tijdig voor de aanvang van het academisch jaar in België aan te vechten. De voorwaarden voor verlening en weigering zijn volgens hen al jaren bijzonder nadelig voor Kameroense staatsburgers. Buitenlandse studenten kunnen altijd een gewoon beroep tot schorsing en vernietiging van het besluit tot weigering van een visum instellen, maar deze procedures nemen gemiddeld 3 tot 10 maanden in beslag. Verzoekers zijn van mening dat studenten die op deze manier worden benadeeld, worden belemmerd in de voortgang van hun studie en daardoor zelfs een studiejaar kunnen verliezen. Verzoekers verzoeken derhalve de Belgische Staat te zorgen voor een doeltreffend rechtsmiddel tegen besluiten tot weigering van visa voor studiedoeleinden, door studenten een rechtsgang te bieden die gelijkwaardig is aan een „vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid” bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: “RVV”), in voorkomend geval vergezeld van voorlopige maatregelen. 

Overweging:

Verzoekers komen op tegen de staat omdat deze verwijtbaar zou hebben nagelaten te voorzien in een doeltreffend rechtsmiddel tegen de weigering van een visum voor studiedoeleinden en vorderen schadevergoeding in natura door middel van een wettelijke handeling die in het gewenste doeltreffende rechtsmiddel voorziet. Zij verwijten de Belgische Staat geen passende en toereikende wettelijke maatregelen te hebben genomen om buitenlandse studenten die in België willen studeren de mogelijkheid te bieden een doeltreffend rechtsmiddel in te stellen tegen een besluit om hun een visum te weigeren. Zij betogen dat dit ontbreken van een doeltreffend rechtsmiddel ook een schending vormt van het krachtens artikel 14 van het Handvest voor buitenlandse studenten gewaarborgde recht op onderwijs en van het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven dat door artikel 7 van het Handvest wordt gewaarborgd. Bovendien zouden de artikelen 7 en 47 van het Handvest overeenkomstig artikel 52 van het Handvest dezelfde betekenis en reikwijdte hebben als de artikelen 8 en 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM”). 

Gelet op de verschillende stappen en gesprekken die nodig zijn en de duur van de procedure, kunnen de betrokkenen vaak pas kort voor het begin van het academische jaar waarvoor de visumaanvraag is ingediend, in rechte optreden. Het ontbreekt echter aan een garantie dat de beslissing van de RVV tijdig is, dat wil zeggen vóór de datum waarop de aanwezigheid van de student in de onderwijsinstelling vereist is. De vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, die het mogelijk zou hebben gemaakt tijdig een beslissing te nemen en de Belgische Staat eventueel te dwingen onmiddellijk een nieuw besluit over de aanvraag voor een visum te nemen door middel van een voorlopige maatregel, kan niet worden ingeroepen door een buitenlandse student aan wie een visum voor studiedoeleinden is geweigerd. In het algemeen achten kortgedingrechters zich niet bevoegd om de Belgische Staat te gelasten een nieuw besluit te nemen over de aanvraag voor een visum van een buitenlandse student. Zij zijn bovendien evenmin bevoegd om het bestreden besluit te schorsen of zelf een visum te verlenen.

De verwijzende rechter vraagt zich daarom af of het rechtsmiddel dat de Belgische Staat aan buitenlandse studenten biedt tegen een besluit tot weigering van een studievisum in overeenstemming is met artikel 34, lid 5, van richtlijn 2016/801, gelezen in samenhang met de artikelen 7, 14 en 47 van het Handvest, en met het doeltreffendheidsbeginsel.

Prejudiciële vragen:

Vereist artikel 34 van richtlijn (EU) 2016/801 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten, gelezen op zich dan wel in samenhang met artikel 7, artikel 14, lid 1, en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten en met het doeltreffendheidsbeginsel, in het licht van de met deze richtlijn nagestreefde doelstelling om de aan derdelanders geboden procedurele waarborgen te versterken en de komst van buitenlandse studenten naar de Europese Unie te bevorderen, dat:

1) de buitenlandse student toegang heeft tot een uitzonderlijke beroepsprocedure bij uiterste spoedeisendheid wanneer hij aantoont dat hij de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht en dat de inachtneming van de termijnen voor het voeren van een gewone procedure (tot schorsing/vernietiging) het verloop van de studie in kwestie zou kunnen belemmeren? Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, geldt datzelfde ontkennende antwoord dan ook wanneer de betrokkene onherroepelijk een studiejaar dreigt te verliezen als er niet snel een beslissing wordt gegeven?

2) de buitenlandse student toegang heeft tot een uitzonderlijke beroepsprocedure bij uiterste spoedeisendheid wanneer hij aantoont dat hij de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht en dat de inachtneming van de termijnen voor het voeren van een gewone procedure (tot schorsing/vernietiging) het verloop van de studie in kwestie zou kunnen belemmeren, in welke procedure hij tegelijk met de schorsing kan verzoeken dat andere voorlopige maatregelen worden gelast om de doeltreffendheid van het recht op verkrijging van een vergunning te waarborgen indien hij voldoet aan de algemene en specifieke voorwaarden, zoals gewaarborgd door artikel 5, lid 3, van richtlijn [2016/801]? Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, geldt datzelfde ontkennende antwoord dan ook wanneer de betrokkene onherroepelijk een studiejaar dreigt te verliezen als er niet snel een beslissing wordt gegeven?

3) het beroep tegen een besluit tot weigering van een visum het de rechter toestaat zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van het bestuursorgaan en het besluit van dit orgaan te herzien, of volstaat een wettigheidstoetsing waarbij de rechter een onrechtmatigheid, met name een kennelijke beoordelingsfout, kan bestraffen door het besluit van het bestuursorgaan op te schorten of nietig te verklaren?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-671/19 - Belgische Staat

Specifiek beleidsterrein: JenV