C-300/21 Osterreichische Post

Contentverzamelaar

C-300/21 Osterreichische Post

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     6 juli 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     22 augustus 2021

Trefwoorden : AVG; schadevergoeding

Onderwerp :

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (AVG);

Feiten:

Verweerster beschikt over een bedrijfsvergunning als bureau voor adreslijsten en was tien jaar lang actief als handelaar in adressen met het doel om voor haar adverterende klanten een doelgerichte verzending van reclame mogelijk te maken. Hiervoor verzamelde zij sinds 2017 informatie over de partijaffiniteiten van de gehele Oostenrijkse bevolking. Deze gegevens werden aan verschillende organisaties verkocht. Verzoeker, die geen toestemming had gegeven voor de verwerking van de gegevens, ergerde zich over het opslaan van zijn gegevens inzake de partijaffiniteit. Sympathieën met rechtse partijen staan ver van hem af, waardoor de aan hem toegeschreven partijaffiniteit beledigend en beschamend en bovendien uitermate schadelijk zou zijn voor zijn reputatie. Gelet op het ernstige innerlijke onbehagen meent verzoeker recht te hebben op een vergoeding van 1 000 EUR voor immateriële schade. De rechter in eerste aanleg heeft het verzoek tot staken van de gedraging toegewezen en de vordering tot schadevergoeding afgewezen. De rechter in hoger beroep heeft het vonnis in eerste aanleg bekrachtigd, de gegevens van verzoeker waren niet doorgegeven of openbaar gemaakt. Voor een vergoeding komt slechts in aanmerking een schadegevolg dat verder gaat dan de door de schending opgeroepen ergernis respectievelijk emotionele schade. Het Oberste Gerichtshof heeft bij interlocutoir arrest geoordeeld over het tegen de stakingsverplichting gerichte beroep in Revision van verweerster, en daarbij dit beroep verworpen. Voorwerp van het onderhavige beroep in Revision is derhalve slechts nog verzoekers vordering tot schadevergoeding.

Overweging:

In de tussentijd heeft het Duitse Bundesverfassungsgericht in de uitspraak van 14 januari 2021 vastgesteld dat het onverenigbaar is met het recht op de wettelijke rechter, als een rechter een op artikel 82 AVG gebaseerde vordering tot betaling van smartengeld wegens de eenmalige toezending zonder toestemming van reclame per e-mail afwijst omdat er geen schade van enig belang zou zijn, zonder vooraf het Hof te hebben verzocht om een beslissing inzake de uitlegging van het schadebegrip in artikel 82(2) AVG. De verwijzende rechter deelt deze opvatting niet, maar in het belang van een uniforme toepassing van het Unierecht lijkt het hem van belang dat het Hof wordt verzocht om een prejudiciële beslissing.

Prejudiciële vragen:

1. Vereist de toekenning van schadevergoeding overeenkomstig artikel 82 van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (hierna: „AVG”) naast een inbreuk op de bepalingen van de AVG ook dat de eisende partij schade heeft geleden, of volstaat reeds de inbreuk op bepalingen van de AVG als zodanig voor de toekenning van schadevergoeding?

2. Bestaan er voor de berekening van de schadevergoeding naast de beginselen van doeltreffendheid en gelijkwaardigheid andere Unierechtelijke bepalingen?

3. Is de opvatting dat de toekenning van immateriële schade veronderstelt dat er sprake is van een effect of gevolg van de schending dat op zijn minst van enig belang is en verder gaat dan de door de inbreuk ontstane ergernis, verenigbaar met het Unierecht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-407/14, C-99/15

Specifiek beleidsterrein: JenV;