C-302/19 Istituto Nazionale della Previdenza Sociale

Contentverzamelaar

C-302/19 Istituto Nazionale della Previdenza Sociale

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik
hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 21 juni 2019
Schriftelijke opmerkingen: 7 augustus 2019

Trefwoorden : derdelanders; gezinsuitkering; non-discriminatiebeginsel

Onderwerp :

- Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven;

 

Feiten:

WS, Sri Lankaans staatsburger, is sinds 09.12.2011 houder van een vergunning voor het verrichten van arbeid in loondienst, en sinds 28.12.2015 van een gecombineerde arbeidsvergunning in de zin van de Italiaanse wet. Zijn gezin (zijn vrouw en twee kinderen) heeft Italië van januari t/m juni 2014 en vervolgens van juli 2014 t/m juni 2016 verlaten om naar het land van herkomst (Sri Lanka) terug te keren. De INPS (Italiaanse instelling voor de sociale zekerheid) heeft de gezinsuitkering voor deze tijdvakken aan WS geweigerd op de grond dat volgens artikel 2, lid 6-bis, van decreto legge 69/88 voor vreemdelingen geldt dat bij de berekening van deze uitkering de niet in Italië wonende echtgenoot en kinderen van de werknemer, niet in aanmerking worden genomen. De rechter in eerste aanleg heeft het beroep van WS tegen deze weigering verworpen. De rechter in tweede aanleg heeft echter op grond van artikel 12 van richtlijn 2011/98/EU – dat nog niet in Italiaans recht is omgezet, maar rechtstreeks van toepassing is – vastgesteld dat het voormelde artikel 2, lid 6-bis, discriminerend is, en deze bepaling buiten toepassing gelaten. De INPS heeft tegen het arrest beroep in cassatie ingesteld en vernietiging daarvan gevorderd.

 

Overweging:

De gezinsuitkering vormt een financiële toelage ten behoeve van alle werknemers en personen die een pensioen, of een uitkering op grond van arbeid in loondienst ontvangen, voor zover het inkomen van hun kerngezin onder een bepaalde drempel blijft. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld naar evenredigheid van het aantal gezinsleden, het aantal kinderen en het gezinsinkomen. De twijfel van de verwijzende rechter komt voort uit de omstandigheid dat de gezinsleden van de vreemdeling wel, en die van de nationale onderdaan niet van het kerngezin worden uitgesloten indien zij feitelijk niet langer in Italië wonen en niet is voldaan aan de voorwaarden voor wederkerigheid met hun land van herkomst. Het Hof heeft zich tot dusver uitsluitend uitgesproken over situaties waarin zowel degene die recht heeft op de opgeëiste sociale bescherming als zijn volledige gezin vaste woonplaats heeft in de lidstaat, of van een lidstaat naar een andere is verhuisd.

 

Prejudiciële vraag:

Moeten artikel 12, lid 1, onder e), van richtlijn 2011/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 en het beginsel van gelijke behandeling van houders van een gecombineerde verblijfs- en arbeidsvergunning en nationale onderdanen, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan de familieleden van de werknemer met een gecombineerde verblijfs- en arbeidsvergunning die onderdaan is van een derde land, zijn uitgesloten van de kring van familieleden van het kerngezin die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de gezinsuitkering, indien zij hun woonplaats in het land van herkomst hebben, terwijl deze regel niet geldt voor onderdanen van de lidstaat?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-449/16

Specifiek beleidsterrein: SZW; JenV; VWS