C-318/14 Slovenská autobusová doprava Trnava
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 20 augustus 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 6 september 2014 Schriftelijke opmerkingen: 6 oktober 2014 Trefwoorden: recht vrije vestiging; transport; openbaredienstverplichting
Onderwerp VWEU artikel 49 en 52 (recht vestiging); artikel 91 (wetgevingsprocedure EU-vervoerbeleid) - Vo (EG) nr. 12/98 van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn; - Vo (EG) nr. 1370/2007 van het EP en de Raad betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Vo (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad.
Verzoekster is een NV naar SLW recht. Zij verwerft in 2009 een opdracht van een TSJ gemeente tot exploitatie van (een deel van het) stadsvervoer. De gemeente sluit daartoe een openbaar dienstcontract met verzoekster voor de periode januari 2010 – november 2011. Verzoekster richt in TSJ een organisatorische eenheid op. In november 2010 besluit het TSJ MinTransport dat verzoekster voor toegang tot de organisatie van het openbaar vervoer in TSJ dient te beschikken over een bijzondere vergunning. Verzoekster vraagt die aan; de afgifte wordt vervolgens geweigerd op de grond dat er in TSJ voldoende vervoersondernemers zouden zijn om het gegunde vervoer te exploiteren. De gemeente krijgt vervolgens van MinTransport opdracht verzoekster een boete op te leggen wegens overtreding van de wet waarin geregeld dat buitenlandse vervoersondernemers enkel vervoersdiensten tussen twee plaatsen (‘cabotage’) mogen verrichten indien zij over een bijzondere vergunning beschikken. Dit conform Vo. 12/98. Verzoekster gaat in (admin) beroep tegen het besluit van de gemeenteraad maar dat wordt (december 2011) verworpen door verweerder in de procedure (regionaal bureau van de regio Olomouc). Verzoekster wendt zich dan tot de rechter maar ook daar stuit de zaak op de ontbrekende bijzondere vergunning. Zij gaat vervolgens in cassatie bij de verwijzende rechter. Zij wijst met name op haar in TSJ opgerichte organisatorische eenheid, en het in haar bezit zijn van alle vereiste concessies en vergunningen.
De verwijzende TSJ rechter (Hooggerechtshof bestuurszaken) leest in het arrest C-338/09 Yellow Cab dat de regels van VWEU artikel 49 van toepassing zijn op exploitatie van openbaar stadsvervoer. Rechtspersonen uit andere EULS die openbaar stadsvervoer wensen te exploiteren op het grondgebied van een andere LS moeten zich kunnen vestigen in de betrokken LS en daar de vereiste vergunning verkrijgen alvorens zij van start kunnen gaan. Hij memoreert de vaste rechtspraak van het Hof inzake VWEU artikel 49 VWEU en twijfelt dan ook of de aan verzoekster gestelde eis verenigbaar is met het EU-recht.Hij stelt het HvJEU de volgende vragen: 1. Moet artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie juncto artikel 52 daarvan aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing van nationale bepalingen op grond waarvan een vervoersondernemer met zetel in een andere lidstaat en een organisatorische eenheid in Tsjechië, voor de exploitatie van binnenlandse geregelde diensten (openbaar stadsvervoer) naast de vergunningen en concessies waarover een vervoersondernemer met zetel in Tsjechië moet beschikken ook een bijzondere vergunning moet verkrijgen die de administratieve autoriteiten discretionair verlenen? 2. Is het voor het antwoord op de eerste vraag relevant dat deze zaak openbaar stadsvervoer betreft in het kader van een openbaredienstverplichting, op basis van een openbaredienstcontract tegen een uit openbare middelen verleende vergoeding in de zin van verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad? 3. Kan artikel 3, lid 3, van verordening (EG) nr. 12/98 van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn juncto artikel 91 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat een lidstaat de exploitatie van openbaar stadsvervoer door een vervoersondernemer met zetel in een andere lidstaat mag beperken zoals beschreven in de eerste vraag?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-338/09 Yellow Cab Specifiek beleidsterrein: IenM mede EZ