C-319/07 P, 3F tegen Commissie, arrest van 9 juli 2009
Arrest van het Hof van Justitie van 9 juli 2009 in zaak C-319/07 P, 3F tegen Commissie
Betrokken departementen SZW, VenW Sleutelwoorden Hogere voorziening – maatregelen tot belastingverlaging voor zeelieden in dienst op in Deens internationaal register ingeschreven schepen – Beroep tot nietigverklaring – Begrip ‘belanghebbende’- Werknemersvakbond – Ontvankelijkheid van beroep.
Beleidsrelevantie Het arrest is relevant voor de uitleg van het begrip ‘belanghebbende’ in artikel 88, lid 2, EG (nu artikel 108 VWEU) in relatie tot artikel 230, vierde alinea EG (nu artikel 263 VWEU). Ook is het van belang vanwege de positie van de vakbond als ontvankelijke appellant in een steunzaak.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum In Denemarken zijn zeelieden in dienst op Deens Internationaal geregistreerde schepen (DIS) vrijgesteld van inkomstenbelasting, terwijl zeelieden in dienst van gewone (DAS) schepen dit niet zijn. 3F, de Deense algemene werknemersvakbond, klaagt bij de Commissie dat de fiscale maatregelen niet als steunmaatregel zijn aangemeld bij de Commissie en bovendien niet-verenigbare steun vormen. De Commissie merkt in een beschikking de maatregelen aan als verenigbare steun zonder de formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden. De vakbond stelt hiertegen bij het Gerecht van Eerste Aanleg een beroep tot nietigverklaring in (zaak T-30/03). Dit wordt niet-ontvankelijk verklaard , omdat het Gerecht van oordeel is dat noch de vakbond zelf, noch de leden van de vakbond, individueel zijn geraakt door de beschikking en de vakbond derhalve geen procesbevoegdheid heeft in de zin van artikel 230 EG. Volgens het Gerecht is er geen sprake van een concurrentiepositie van de vakbond of zijn leden ten opzichte van de steunontvangende reders. Voorzover de zeeliedenvakbonden met elkaar concurreren in het kader van collectieve onderhandelingen vallen dergelijke collectieve overeenkomsten niet onder de reikwijdte van het mededingingsrecht. De vakbond vraagt een hogere voorziening aan bij het Hof. Het Hof memoreert voorafgaand aan de bespreking van de vier middelen van de vakbond eerdere jurisprudentie inhoudende dat een beroep tot nietigverklaring van een beschikking van de Commissie zonder dat de formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, EG was ingeleid ontvankelijk is, wanneer dat beroep strekt tot bescherming van de procedurele rechten die de indiener aan artikel 88, lid 2, EG ontleent. Het is niet uitgesloten dat een vakbond belanghebbende in de zin van artikel 88, lid 2, EG is, wanneer kan worden aangetoond dat hijzelf of zijn leden door de steunverlening in zijn/hun belangen zullen worden geraakt. Het Hof acht de eerste twee middelen van de vakbond gegrond. Allereerst is het Gerecht ten onrechte niet ingegaan op de concurrentiepositie van 3F ten opzichte van andere vakbonden bij de onderhandeling van collectieve overeenkomsten voor zeelieden en heeft daarbij het arrest C-67/96 Albany onjuist uitgelegd. Volgens het Hof heeft de onderhavige zaak geen betrekking op het mededingingsbeperkende karakter van de collectieve overeenkomsten tussen vakbonden en de reders aan wie de uit de fiscale maatregelen voortvloeiende steun ten goede komt. De vraag is of de concurrentiepositie van 3F ten opzichte van andere vakbonden door de steunverlening is geraakt, zodat 3F moet worden beschouwd als belanghebbende en ontvankelijk is in zijn beroep. Het Hof benadrukt dat het feit dat in het kader van collectieve onderhandelingen gesloten overeenkomsten aan de toepassing van artikel 81, lid 1, EG (nu artikel 101 VWEU) zijn onttrokken, er niet toe leidt dat de daarbij betrokken partijen ook volledig en automatisch aan de staatssteunregels van het Verdrag zijn onttrokken. Het zonder meer uitsluiten dat een vakbond belanghebbende kan zijn in de zin van artikel 88, lid 2, EG zou volgens het Hof juist haaks staan op de verwezenlijking van de sociale doelstellingen (zoals de verbetering van de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden) die het Hof er toe hebben gebracht deze overeenkomsten uit te sluiten van de werkingssfeer van artikel 81, lid 1, EG. Ten tweede had het Gerecht in de onderhavige zaak de uit de betrokken fiscale maatregelen voortvloeiende sociale aspecten moeten onderzoeken tegen de achtergrond van de communautaire richtsnoeren, om te beoordelen of 3F als belanghebbende kon worden aangemerkt. De zaak wordt teruggewezen naar het Gerecht.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid en de rechtspraktijk op nationaal niveau Het arrest raakt het Nederlands beleid niet direct. Het arrest maakt duidelijk dat ook een vakbond onder bepaalde omstandigheden wordt gezien als een belanghebbende in de zin van artikel 88, lid 2, EG. Een beroep van een dergelijke appellant kan ontvankelijk worden verklaard.
Voorstel voor behandeling De ICER zendt dit fiche en het arrest ter kennisname aan de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Verkeer en Waterstaat. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.