C-319/15 Overseas Financial et Oaktree Finance

Contentverzamelaar

C-319/15 Overseas Financial et Oaktree Finance

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   14 augustus 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   31 augustus 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   30 september 2015
Trefwoorden:  bevriezing tegoeden (Iran); handvest grondrechten

Onderwerp
- Handvest grondrechten artikel 17 (eigendomsrecht); artikel 47 (recht op tenuitvoerlegging rechterlijke beslissing)
- verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007

Verzoeksters zijn vennootschappen naar Amerikaans recht. In1995 zijn zij het slachtoffer geworden van fraude waarbij de directeur van het FRA bijkantoor van de IRA bank Sepah betrokken was. Bij arrest van 26-04-2007 heeft het Hof van Beroep Parijs een vonnis van de Rb Parijs vernietigd en geoordeeld dat Sepah civielrechtelijk aansprakelijk is voor de fraude. Sepah (tezamen met drie natuurlijke personen) moet een schadevergoeding aan verzoeksters betalen. Verzoeksters ontvangen niet het volledig toegewezen bedrag en spreken Sepah voor de rest aan. Die kan echter niet betalen omdat haar tegoeden bevroren zijn. Verzoeksters wenden zich 02-12-2011 tot FRA MinEZ (verweerder) met verzoek vrijgave toe te staan tot het bedrag van de aan hun verschuldigde vergoeding. Aangezien op dat verzoek geen reactie komt vragen verzoeksters de Rb Parijs om nietigverklaring van de stilzwijgende weigering van verweerder maar dat wordt 21-10-2013 afgewezen. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter. Verzoeksters stellen bevoegdheidsoverschrijding van verweerder en verzoeken de appelrechter vragen aan het HvJEU te stellen. Zij verwijten de Rb onjuiste toepassing van het recht omdat de rechtstreekse dagvaarding van Sepah als civielrechtelijk aansprakelijke partij (05-04-2005) niet wordt beschouwd als ‘gerechtelijke maatregel’ in de zin van artikel 17 van Vo. 961/2010.

De verwijzende FRA rechter (Hof van Beroep Parijs) constateert dat Sepah op de VNVR-lijst (bijlage I A bij resolutie 1747(2007) van 24 maart 2007) staat en dat dientengevolge beperkende maatregelen op grond van CIE-Vo. 441/2007 (uitvoering Vo. 423/2007) jegens haar zijn genomen. Inmiddels is Vo. 423/2007 vervangen door 961/2010 in de bijlage waarbij Sepah is opgenomen. Op grond van artikel 17 van Vo. 961/2010 is vrijgave onder voorwaarden mogelijk.
De verwijzende rechter wijst erop dat het begrip ‘gerechtelijke maatregel’ in Vo. 961/2010 enkel ziet op retentierechten, die alleen door een rechterlijke instantie kunnen worden genomen. Civielrechtelijk dagvaarden (zoals plaatsgevonden op 05-04-2005) is geen gerechtelijke maatregel. Voor wat het recht op eigendom betreft overweegt hij dat dit geen absoluut recht is maar onder voorwaarden kan worden beperkt in het algemeen belang, zoals hier de handhaving van internationale vrede en veiligheid. De vraag is of aantasting van het eigendomsrecht in deze zaak gerechtvaardigd is. Aangezien het verzoek van verzoeksters voldoet aan alle eisen van artikel 17 van Vo. 961/2010 twijfelt de verwijzende rechter of de aantasting van het eigendomsrecht hier evenredig is aan het nagestreefde doel. Hij legt de volgende vraag aan het HvJEU voor:
“Schenden de bepalingen van artikel 17 van verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 [betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007] artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, die het eigendomsrecht beschermen, gelezen in samenhang met artikel 47 van dat Handvest en artikel 6, eerste lid, van dat Verdrag, die het recht op tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing binnen een redelijke termijn garanderen, met name voor zover deze bepalingen niet voorzien in de mogelijkheid om bevroren tegoeden vrij te geven wanneer een derde zich beroept op een schuldvordering krachtens een rechterlijke beslissing die een persoon die is aangewezen als persoon op wie een bevriezingsmaatregel moet gelden, veroordeelt tot betaling van een vergoeding aan die derde en die is gegeven na afloop van een procedure die is ingeleid vóór de aanwijzing van die persoon en voor zover deze twee personen geen enkele – zelfs indirecte – band onderhouden betreffende de in de verordening bedoelde activiteiten?”

Specifiek beleidsterrein: BZ en FIN

Gerelateerde documenten