C-319/20 Facebook Ireland
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 17 september 2020 Schriftelijke opmerkingen: 3 november 2020
Trefwoorden : gegevensbescherming; privacy;
Onderwerp :
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG;
Feiten:
Facebook heeft een appcentrum waar verweerster (Facebook Ireland Limited) haar gebruikers o.a. gratis spellen van derde leveranciers aanbiedt. In 2012 werd daar het spel The Ville aangeboden, waarbij onder een button “Nu spelen” de volgende vermelding verscheen: “Door het aanklikken van “Spel spelen” hierboven, ontvangt deze toepassing: - Jouw contact- en algemene gegevens (?), - Jouw e-mailadres, - Details over jou, - Jouw statusberichten. Deze toepassing mag in jouw naam posten, inclusief je score en meer.” Voorts stond daar ook de volgende vermelding te lezen: “Wanneer je doorgaat, ga je akkoord met de algemene voorwaarden en het privacybeleid van The Ville.” De algemene voorwaarden en het privacybeleid konden worden geraadpleegd via een link. Ook bij andere spellen verschenen soortgelijke vermeldingen. Bij Scrabble werden de vermeldingen afgesloten met de zin: “Deze toepassing mag statusberichten, foto’s en meer in jouw naam posten.” Verzoeker is een Duitse federale vereniging van consumentenbeschermingsorganisaties en vordert dat verweerster wordt opgedragen deze praktijken te staken jegens consumenten met een vaste verblijfplaats in Duitsland. Ook vordert verzoeker dat het verweerster wordt verboden een beding te hanteren zoals bij Scrabble werd toegepast. Verzoekers vordering staat los van een concrete schending van de gegevensbeschermingsrechten van een betrokkene en is ingesteld zonder machtiging daartoe door een dergelijke betrokkene. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering toegewezen. Het daartegen door verweerster ingestelde hoger beroep is verworpen waarop verweerster beroep tot Revision heeft ingesteld.
Overweging:
Het al dan niet slagen van het beroep tot Revision hangt af van de vraag of de appelrechter blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de vordering ontvankelijk te verklaren. Bij de ontvankelijkheidstoetsing van de vordering rijst een uitleggingsvraag met betrekking tot verordening 2016/679. De verwijzende rechter betwijfelt namelijk of §8(3.3) UWG en §3(1.1) UKlaG ook na de inwerkingtreding van verordening 2016/679 de bevoegdheid verlenen aan beroepsgerechtigde entiteiten, zoals de consumentenvereniging in casu, om beroep in te stellen bij de civiele rechter, ongeacht of individuele betrokkenen concreet in hun rechten zijn geschonden en zonder daartoe te zijn gemachtigd door een betrokkene.
Prejudiciële vraag:
Staan de bepalingen in hoofdstuk VIII, en inzonderheid artikel 80, leden 1 en 2, en artikel 84, lid 1, van verordening (EU) 2016/679, in de weg aan nationale regelingen die – naast de bevoegdheden tot optreden van de voor het toezicht op en de handhaving van de verordening bevoegde autoriteiten en de aan de betrokkene geboden rechtsbeschermingsmogelijkheden – zowel aan concurrenten als aan naar nationaal recht beroepsgerechtigde verenigingen, organen en beroepsorganisaties de bevoegdheid verlenen om wegens schendingen van verordening (EU) 2016/679 bij de civiele rechter op te komen tegen de inbreukmaker, op grond van het verbod op oneerlijke handelspraktijken, schending van een consumentenbeschermingswet of het verbod op de toepassing van ongeldige algemene voorwaarden, ongeacht of een individuele betrokkene in zijn concrete rechten is geschonden en zonder daartoe door een betrokkene te zijn gemachtigd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: