C-322/22 Dyrektor Izby Administracji Skarbowej we Wroclawiu
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 3 augustus 2022 Schriftelijke opmerkingen: 20 september 2022
Trefwoorden: loyale samenwerking, onverschuldigd ingehouden belasting, rente
Onderwerp:
Beginselen van doeltreffendheid, loyale samenwerking en gelijkwaardigheid (artikel 4, lid 3 VEU)
Feiten:
Fonds E. (verzoekster), gevestigd in de VS, heeft haar recht op terugbetaling van onverschuldigd ingehouden belasting vermeerderd met rente afgeleid uit de rechtspraak van het Hof. Zij was van mening dat het te veel betaalde is ontstaan als gevolg van het arrest C-190/12. Bij brief van 28-12-2017 heeft verzoekster, de directeur van de Poolse belastingdienst (verweerder) verzocht vast te stellen dat het te veel betaalde bedrag van de forfaitaire vennootschapsbelasting, vermeerderd met rente vanaf de datum van inhouding van de belasting tot op de datum van terugbetaling van het te veel betaalde, voor de jaren 2012 tot en met 2014, 489 960,00 PLN bedraagt. Dit verzoek is toegewezen. Bij besluit van 24-04-2018 heeft de belastingdienst echter geweigerd om rente over deze te veel betaalde bedragen toe te kennen. Bij besluit van 06-08-2018 heeft verweerder het primaire besluit nietig verklaard en – op grond van artikel 78, lid 5, punt 2 van de Poolse Wet inzake de procedure in belastingzaken - de rente over de in de jaren 2012 en 2013 ontstane te veel betaalde bedragen vastgesteld voor het tijdvak vanaf de datum waarop deze bedragen zijn ontstaan tot en met de 30ste dag na de datum van bekendmaking van het dictum van arrest C-190/12 (10 juli 2014). De vordering van verzoekster dat de rente op grond van artikel 78, lid 5, punt 1 moest worden uitgekeerd, werd door de belastingautoriteit ongeoorloofd en arbitrair bevonden. De bestuursrechter in eerste aanleg stemde in met het standpunt van de belastingdienst en stelde dat de nationale regelingen geen afbreuk doen aan het doeltreffendheidsbeginsel. In cassatie voerde verzoekster aan dat de grondbeginselen van de Europese Unie niet in acht zijn genomen, met name is inbreuk gemaakt op de beginselen van non-discriminatie, vrij verkeer van kapitaal en loyaliteit en op bestaande rechtspraak. Verzoekster stelde dat een juiste uitlegging van het Unierecht ertoe zou moeten leiden dat zij recht heeft op terugbetaling van de te veel betaalde belasting, vermeerderd met rente over het gehele voormelde tijdvak (vanaf de datum van inhouding van de belasting tot op het tijdstip van daadwerkelijke terugbetaling).
Overweging:
Het arrest C-190/12 onthulde onverenigbaarheid van het Poolse recht met het Unierecht wat betreft belastingheffing over dividenden uitgekeerd aan beleggingsfondsen die gevestigd zijn in derde landen. Het nationale recht bleef hierna ongewijzigd. In de onderhavige zaak weigert de Poolse belastingdienst rente uit te keren over het gehele tijdvak waarin de belastingplichtige niet over zijn onverschuldigd als belasting ingehouden middelen kon beschikken. De hoogste bestuursrechter (de verwijzende rechter) wenst te vernemen of nationale regelingen die voorzien in een beperking van het tijdvak waarvoor rente verschuldigd is over een te veel betaald belastingbedrag dat voortvloeit uit een uitspraak van het Hof, in een situatie waarin de nationale wetgever heeft verzuimd de nationale regeling in overeenstemming te brengen met het Unierecht, in overeenstemming zijn met de beginselen neergelegd in artikel 4, lid 3 VEU.
De verwijzende rechter haalt rechtspraak van het Hof aan waaruit blijkt dat de lidstaten met betrekking tot de terugvordering van onverschuldigd ingehouden belastingen procedureel autonoom zijn, mits het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel in acht worden genomen. De verwijzende rechter merkt op dat de desbetreffende nationale regeling uitgaat van dezelfde beginselen inzake de toekenning van rente voor te veel betaalde bedragen die voortvloeien uit een uitspraak van het Hof en te veel betaalde bedragen die voortvloeien uit een uitspraak van het Pools Grondwettelijk Hof, maar de gevolgen met betrekking tot beide gevallen verschillend zijn. Dit doet twijfels rijzen over de vraag of Polen, ondanks de toepassing van formeel gezien dezelfde beginselen, de toepassing van de nationale beroepswegen en de aan het Unierecht ontleende middelen tot bescherming van de rechten van de justitiabelen op dezelfde wijze heeft gewaarborgd. In het licht van rechtspraak van het Hof, twijfelt de verwijzende rechter of de beperking van het tijdvak waarover rente wordt toegekend een garantie biedt dat de schade als gevolg van de inhouding van de onverschuldigde belasting wordt vergoed, zodat het uit artikel 4, lid 3, VEU voortvloeiende beginsel ten volle wordt verwezenlijkt.
Prejudiciële vraag:
Verzetten de beginselen van doeltreffendheid, loyale samenwerking en gelijkwaardigheid die zijn neergelegd in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (geconsolideerde versie: PB 2012, C 326, blz. 13) of een ander relevant beginsel van Unierecht zich tegen een nationale bepaling als artikel 78, lid 5, punten 1 en 2, van de Ustawa-Ordynacja podatkowa (wet inzake de procedure in belastingzaken) van 29 augustus 1997 (geconsolideerde tekst: Dz. U. 2012, volgnr. 749, zoals gewijzigd), waarin is bepaald dat een belastingplichtige geen aanspraak kan maken op rente over te veel betaalde belasting die door een inhoudingsplichtige in strijd met het Unierecht is ingehouden, voor zover deze aanspraak betrekking heeft op een tijdvak na het verstrijken van 30 dagen na de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin de onverenigbaarheid van de inhouding van de belasting met het Unierecht is vastgesteld, indien het verzoek tot vaststelling van het te veel betaalde door de belastingplichtige na deze termijn is ingediend en de bepalingen van nationaal recht betreffende de inhouding van de belasting ondanks het arrest van het Hof van 10 april 2014, Emerging Markets Series of DFA Investment Trust Company, C-190/12, EU:C:2014:249, nog steeds onverenigbaar is met het Unierecht?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Emerging Markets Series of DFA Investment Trust Company, (C-190/12); Caterpillar Financial Services (C-500/16) ; (C-89/10 & C-96/10) ; (C-565/11)
Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal