C-324/19 eurocylinder systems
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 11 juni 2019 Schriftelijke opmerkingen: 28 juli 2019
Trefwoorden : antidumping; douane;
Onderwerp :
- Verordening (EG) nr. 926/2009 van de Raad van 24 september 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (hierna: verordening)
- Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (hierna: communautair douanewetboek);
Feiten:
Verzoekster is een producent van stalen hogedrukcilinders en heeft naadloze stalen buizen en pijpen uit China ingevoerd. De producent van deze buizen en pijpen was TPCO. Daarover heeft zij krachtens de verordening in totaal meer dan 1 miljoen EUR aan antidumpingrechten betaald. Verweerder (Hauptzollamt Hamburg-Stadt) heeft verzoekster bij aanslag van 04.11.2014 €22.123,10 aan antidumpingrechten opgelegd. Verzoekster verlangt terugbetaling van de opgelegde antidumpingrechten en stelt dat de verordening ongeldig is erga omnes. Het Gerecht heeft de verordening in T-528/09 namelijk nietig verklaard. Volgens verzoekster is de hogere voorziening tegen dit arrest door het Hof afgewezen in C-186/14P en C-193/14P. Verweerder heeft het verzoek om terugbetaling afgewezen en stelt dat het arrest van het Gerecht alleen van toepassing is op de verzoekende producent en niet op de invoer van verzoekster. Vervolgens heeft verweerder het door verzoekster ingediende bezwaar afgewezen. Aangezien de verordening nog niet voor alle marktdeelnemers nietig is verklaard, is artikel 2(2) gelezen in samenhang met de bijlage bij deze verordening, volgens verweerder nog steeds de rechtsgrondslag voor de heffing van de antidumpingrechten waarvan om terugbetaling is gevraagd. Verzoekster stelde vervolgens beroep in en voerde aan dat de door het Gerecht vastgestelde juridische fouten impliceert dat de verordening nietig is in haar geheel. Zij heeft het Finanzgericht verzocht het Hof om een prejudiciële beslissing betreffende de geldigheid van de verordening te verzoeken. Verweerder verzoekt om verwerping van het beroep.
Overweging:
Indien de verordening wordt toegepast, bestaat er geen recht op terugbetaling, aangezien in dat geval de oorspronkelijke antidumpingrechten wettelijk verschuldigd zijn. Indien de verordening ook nietig is met betrekking tot de invoer van verzoekster, moeten de oorspronkelijk vastgestelde antidumpingrechten worden terugbetaald, omdat zij in dat geval niet wettelijk verschuldigd zouden zijn in de zin van artikel 236(1) van het communautair douanewetboek. Aangezien de nationale belastingrechter niet bevoegd is zelf handelingen van de instellingen van de Unie, zoals antidumpingverordeningen van de Raad, ongeldig te verklaren (Foto-Frost 314/85 en Gaston Schul Douane-expediteur BV C-461/03), dient het Hof om een prejudiciële beslissing te worden verzocht.
Prejudiciële vragen:
Is verordening (EG) nr. 926/2009 van de Raad van 24 september 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China geldig?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: T-528/09; C-186/14 P en C-193/14 P; Internacional de Productos Metálicos SA, C-145/17 P; CIVAD C-533/10; C-207/17; Foto-Frost 314/85; C-461/03;
Specifiek beleidsterrein: FIN; FIN-fiscaal