C-329/22 Zamestnik izpalnitelen direktor na Darzhaven fond Zemedelie

Contentverzamelaar

C-329/22 Zamestnik izpalnitelen direktor na Darzhaven fond Zemedelie

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).


Termijnen: Motivering departement:    1 augustus 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    18 september 2022

Trefwoorden: biologische landbouw, steun voor plattelandsontwikkeling, biologische bijenteelt

Onderwerp:

•            Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad

•            Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft

Feiten:

IW is onder een individueel registratienummer geregistreerd in het geïntegreerd beheers- en controlesysteem. Voor het tweede jaar op rij heeft hij een aanvraag ingediend voor steun in het kader van het onderdeel „Biologische bijenteelt” van maatregel 11 „Biologische landbouw” van het plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2014-2020, waarbij hij 150 bijenkolonies voor dat onderdeel heeft aangemeld overeenkomstig bijlage 1 bij besluit nr. 4 van 24-02-2015, waarin de voorwaarden en de procedure voor de toepassing van maatregel 11 „Biologische landbouw” zijn omschreven. De aanvraag voor financiële steun is afgewezen. In de laatstgenoemde kennisgevingsbrief wordt uiteengezet dat het jaar 2016 ten aanzien van de in de steunaanvraag voor 2016 aangegeven bijenkolonies in het kader van het onderdeel „Biologische bijenteelt” van maatregel 11 „Biologische landbouw” reeds het tweede jaar was sinds de laatste verbintenis die de aanvrager voor dat onderdeel was aangegaan. De beheersautoriteit stelde zich op het standpunt dat in het concrete geval niet was voldaan aan de voorwaarde dat de minimumperiodes voor de omschakeling naar de biologische landbouw overeenkomstig artikel 11, lid 4, van besluit nr. 4 niet worden overschreden. In het kader van zijn beroep tegen de kennisgevingsbrief heeft IW de volgende bezwaren aangevoerd: a) de beheersautoriteit heeft er in de kennisgevingsbrief geen rekening mee gehouden dat artikel 11, lid 4, van de toepasselijke versie van het door de Bulgaarse minister van Landbouw en Voedselvoorziening vastgestelde besluit nr. 4 bepaalt dat betalingen als bedoeld in lid 1 aan de steunontvangers worden toegekend voor een periode die niet langer duurt dan de minimumperiode voor de omschakeling naar de biologische productie, als bedoeld in artikel 36, lid 1, artikel 37, lid 1, en artikel 38, lid 1, van verordening 889/2008, waarbij het toepasselijke en nietig verklaarde deel van besluit nr. 4 onwettig is en in strijd is met artikel 38, lid 3, van genoemde verordening 889/2008. b) er is sprake van schending van een wezenlijk vormvoorschrift: verzoeker is vóór de vaststelling van de bestreden kennisgevingsbrief niet volgens het toepasselijke nationale recht ervan in kennis gesteld dat tegen hem een procedure was ingesteld tot vaststelling van een bestuurshandeling houdende weigering van de betaling van een subsidie. c) De feitelijke omstandigheden en de grondslag voor de weigering tot toekenning van het goedgekeurde totaalbedrag zijn niet vermeld in het bestreden besluit.

Overweging:

De verwijzende rechter heeft tot op heden kennis genomen van een aantal soortgelijke zaken. In de onderhavige zaak wordt opgekomen tegen de weigering tot toekenning van financiële steun in het kader van maatregel 11 „Biologische landbouw” van het plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2014-2020, die is opgenomen in kennisgevingsbrieven die artikel 11, lid 5 (voorheen lid 4), van besluit nr. 4 junctis de artikelen 36, 37 en 38 van verordening 889/2008 als rechtsgrondslag voor de weigering noemen, nadat werd vastgesteld dat de aanvragers de minimumperiodes voor de omschakeling naar de biologische productie hadden overschreden. Voor sommige aanvragers gelden nog andere weigeringsgronden. Juist in de gevallen waarin de beheersautoriteit schending van artikel 11, lid 5 (voorheen lid 4), van besluit nr. 4 als weigeringsgrond heeft aangevoerd, zijn twijfels gerezen. Ondanks de heersende rechtspraak van de nationale rechter over de nietigverklaring van de bestreden kennisgevingsbrief heeft de verwijzende rechter twijfels over de uitlegging van artikel 29 van verordening 1305/2013 en de artikelen 36, 37 en 38 van verordening 889/2008. Naar zijn oordeel is de uitlegging van deze bepalingen noodzakelijk voor de beslechting van het bij hem ingestelde cassatieberoep, aangezien het secundaire Unierecht een uniforme uitlegging van de toepasselijke bepalingen vereist, waarvoor het Hof bevoegd is.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 29, lid 3, tweede volzin, van verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad [hierna: „verordening (EU) nr. 1305/2013] aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale bepaling als artikel 11, lid 5 (voorheen lid 4), van de Naredba n° 4 ot 24.02.2015 za prilagane na myarka 11 „Biologichno zemedelie” ot Programata za razvitie na selskite rayoni za perioda 2014-2020 (besluit nr. 4 van 24 februari 2015 betreffende de toepassing van maatregel 11 „Biologische landbouw” van het plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2014-2020), waarbij de mogelijkheid om financiële steun te verkrijgen voor biologische productie tijdens de omschakeling wordt beperkt tot een periode die niet langer duurt dan de minimale omschakelingsperiodes als bedoeld in artikel 36, lid 1, artikel 37, lid 1, en artikel 38 van verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 29, lid 3, tweede volzin, van verordening (EU) nr. 1305/2013 dan aldus worden uitgelegd dat de lidstaten bevoegd zijn om een maximumperiode voor de toekenning van steun voor de omschakeling naar de biologische landbouw uitsluitend op basis van het soort productie vast te stellen, en niet op basis van de specifieke omstandigheden van het concrete geval?

3. Hoe moet de formulering „de lidstaten [kunnen], in overeenstemming met de omschakelingsperiode, kortere eerste periodes vaststellen” [artikel 29, lid 3, (tweede) volzin, van verordening (EU) nr. 1305/2013], worden uitgelegd? Worden de begrippen „eerste periode” en „omschakelingsperiode” als synoniemen gebruikt of hebben zij verschillende betekenissen?

4. Moet de formulering „de lidstaten [kunnen], in overeenstemming met de omschakelingsperiode, kortere eerste periodes vaststellen” in artikel 29, lid 3, (tweede) volzin, van verordening nr. 1305/2013 aldus worden uitgelegd dat de maatregel „Biologische landbouw” met betrekking tot activiteiten voor de „omschakeling” naar biologische landbouw in zijn geheel kan worden aangevraagd en gefinancierd voor een kortere periode dan die in artikel 29, lid 3, eerste volzin, van deze verordening, dan wel aldus dat er in het kader van de totale verplichting tot „biologische landbouw” sprake is van een eerste periode voor activiteiten tijdens de omschakeling naar biologische landbouw?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: LNV

Gerelateerde documenten