C-33/23 Schwarzder

Contentverzamelaar

C-33/23 Schwarzder

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    17 maart 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    3 mei 2023

Trefwoorden: compensatie luchtreizigers, vertraging, derde landen

Onderwerp:

Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91

Feiten:

Zaak [A]: Verzoeker beschikte over één enkele bevestigde boeking voor de door verweerster op 30-07-2020 uit te voeren vlucht OS 774, met vertrek vanaf de luchthaven van Belgrado (Servië) naar de luchthaven van Wenen (VIE) (Oostenrijk) en vlucht OS 575 van Wenen naar de luchthaven van Genève (Zwitserland). Vlucht OS 575 van Wenen naar Genève werd geannuleerd en verzoeker werd minder dan zeven dagen van tevoren hierover geïnformeerd. Er vond geen andere vlucht plaats. Per brief vorderde verzoeker van verweerster de betaling van 250 EUR als compensatie.  Zaak [B]: De passagiers beschikten over één enkele bevestigde boeking voor de door verweerster op 08-09-2019 uitgevoerde vlucht OS 568, met vertrek vanaf de luchthaven van Zürich (Zwitserland) naar de luchthaven van Wenen (VIE) en vlucht OS 899 van Wenen naar de luchthaven van Marrakesh (Marokko). Vlucht OS 568 van Zürich naar Wenen liep vertraging op waardoor de passagiers de aansluitende vlucht OS 899 misten en meer dan drie uur later op hun eindbestemming aankwamen. Verzoekster vorderde de toekenning van compensatie als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c), juncto artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 261/2004.  Verweerster betwistte beide vorderingen, verzocht om afwijzing ervan en stelde dat de passagiers niet zijn vertrokken van een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is. Tevens was de eindbestemming geen luchthaven van de Europese Unie. Aangezien verordening 261/2004 niet van toepassing is, hebben de passagiers geen recht op compensatie.

Overweging:

In de onderhavige gevallen liggen noch de plaats van vertrek noch de eindbestemming van de vlucht in een lidstaat van de Europese Unie. In zaak [A] ligt de plaats van vertrek op het grondgebied van een derde land en de plaats van aankomst op het grondgebied van de Zwitserse Bondsstaat. In zaak [B] ligt de plaats van vertrek op het grondgebied van de Zwitserse Bondsstaat en de plaats van aankomst op het grondgebied van een derde land. De op 21-06-1999 gesloten overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (LVO) stelt voor de overeenkomstsluitende partijen regels vast op het gebied van de burgerluchtvaart. In de zin van deze overeenkomst wordt in de bijlage gesteld dat waarin de daarin gespecificeerde besluiten verwijzingen bevatten naar lidstaten van de Europese Gemeenschap, of een eis betreffende een verband met laatstgenoemde, deze verwijzingen, voor de toepassing van de overeenkomst, gelden als eveneens van toepassing op de Zwitserse Bondsstaat, of op de eis van een verband met de Zwitserse Bondsstaat. De verwijzende rechter neigt om die reden tot de opvatting dat reeds de bewoordingen en het duidelijke doel van de LVO bevestigen dat verordening 261/2004 ook op het grondgebied van Zwitserland onbeperkt van toepassing is. De burgerlijke rechter van het kanton Basel-Stadt (Zwitserland) beroept zich evenwel op artikel 15 LVO, dat enkel vervoersrechten verleent voor trajecten tussen Zwitserland, enerzijds, en de Europese Unie anderzijds, en voor trajecten binnen de Europese Unie, en is van oordeel dat verordening 261/2004 enkel in deze omvang kan worden toegepast. Volgens de verwijzende rechter moet hiertegen worden ingebracht dat artikel 15 LVO betreffende de wederzijdse verlening van vervoersrechten slechts één aspect van de gehele overeenkomst vormt dat geen enkel herkenbaar verband houdt met de toekenning van passagiersrechten. De behandeling van de prejudiciële vraag is voor de verwijzende rechter noodzakelijk om definitief te kunnen oordelen over het hoger beroep.

Prejudiciële vragen:

[1] Moet artikel 3, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, gelezen in samenhang met de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer van 21 juni 1999, zoals gewijzigd bij besluit nr. 2/2010 van het Comité Luchtvervoer Gemeenschap/Zwitserland van 26 november 2010, aldus worden uitgelegd dat een uit twee vluchtsegmenten bestaande vlucht die vertrekt vanaf het grondgebied van de Zwitserse Bondsstaat, met een tussenlanding op het grondgebied van een lidstaat en met eindbestemming op het grondgebied van een derde land (waarbij de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert bovendien een communautaire luchtvaartmaatschappij is), binnen de werkingssfeer van verordening nr. 261/2004 valt?

[2] Moet artikel 3, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, gelezen in samenhang met de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer van 21 juni 1999, zoals gewijzigd bij besluit nr. 2/2010 van het Comité Luchtvervoer Gemeenschap/Zwitserland van 26 november 2010, aldus worden uitgelegd dat een uit twee vluchtsegmenten bestaande vlucht die vertrekt vanaf het grondgebied van een derde land, met een tussenlanding op het grondgebied van een lidstaat en met eindbestemming op het grondgebied van de Zwitserse Bondsstaat, waarbij de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een communautaire luchtvaartmaatschappij is, binnen de werkingssfeer van verordening nr. 261/2004 valt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: České aerolinie (C-502/18), KLM Royal Dutch Airlines (C-367/20), Airhelp (C-451/20), flightright GmbH (C-436/21)

Specifiek beleidsterrein: IenW

Gerelateerde documenten