C-330/23 Aldi Sud
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 9 augustus 2023 Schriftelijke opmerkingen: 26 september 2023
Trefwoorden: oneerlijke handelspraktijken, consumenten
Onderwerp:
Richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten; artikelen 1 en 6bis; en
Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad: artikelen 2-4 en 6-7.
Feiten:
De verzoekende partij, Verbraucherzentrale Baden-Württemberg e. V., heeft een zaak aangespannen tegen verwerende partij, Aldi Süd Dienstleistungs-SE & Co. oHG, wegens reclame die volgens haar de belangen van de consument schaadt. De verwerende partij is verantwoordelijk voor de externe reclame-uitingen van Aldi en produceert wekelijks (digitale) folders waarin aanbiedingen uit het winkelassortiment worden gepresenteerd. De verzoekende partij vindt de reclame ten aanzien van fruit in een wekelijkse folder oneerlijk en heeft de verwerende partij middels een advocaat per brief gewaarschuwd en een vergoeding gevorderd voor de gemaakte kosten. Ter terechtzitting concludeert de verzoekende partij o.a. tot veroordeling van de verwerende partij op straffe van een nader te noemen dwangsom geen reclame of „prijs-highlight” te maken of te laten maken voor de verkoop van levensmiddelen indien deze korting geen betrekking heeft op de laagste prijs of hoger is dan in de laatste 30 dagen vóór de prijsverlaging. De verzoekende partij concludeert tot afwijzing van de vordering en voert aan dat andere concurrenten voedingsmiddelen voor dezelfde prijs of hoger aanboden.
Overweging:
De verwijzende rechter stelt dat uitlegging van artikel 6 bis, leden 1 en 2, van de prijsaanduidingsrichtlijn vragen doet rijzen over de reikwijdte van de daarin opgenomen regeling. De eerste prejudiciële vraag is bedoeld om op te lossen of de bepaling in artikel 6 bis, leden 1 en 2 slechts een aanvullende informatieplicht vaststelt, maar geen eis bevat voor de vormgeving van reclame. De verwijzende rechter stelt de tweede vraag om vast te kunnen stellen of uit de bepaling artikel 6 bis, leden 1 en 2 voortvloeit dat reclame-uitingen waarin de aanbiedingsprijs als bijzonder prijswaardig wordt voorgesteld, ook moeten verwijzen naar de laagste prijs van de laatste 30 dagen.
Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 6 bis, leden 1 en 2, van de prijsaanduidingsrichtlijn aldus worden uitgelegd dat een in een aankondiging van een prijsvermindering genoemd percentage uitsluitend betrekking kan hebben op de vorige prijs in de zin van artikel 6 bis, lid 2, van de prijsaanduidingsrichtlijn?
2. Moet artikel 6 bis, leden 1 en 2, van de prijsaanduidingsrichtlijn aldus worden uitgelegd dat reclameboodschappen die bedoeld zijn om de lage prijs van een aanbieding te benadrukken (zoals de aanduiding van de prijs als „prijs-highlight”), wanneer zij worden gebruikt in een aankondiging van een prijsvermindering, betrekking moeten hebben op de vorige prijs in de zin van artikel 6 bis, lid 2, van de prijsaanduidingsrichtlijn?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Expedia Inc./Autorité de la concurrence e.a. C-226/11
Specifiek beleidsterrein: EZK