C-330/25 RTE
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 16 juli 2025 Schriftelijke opmerkingen: 2 september 2025
Trefwoorden: toegang tot overheidsinformatie, milieu-informatie, media
Onderwerp: Richtlijn 2003/4 (betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie) : artikelen 2 en 6; Verdrag betreffende toegang tot informatie [..] milieuaangelegenheden: artikel 9; Handvest: artikel 47; Richtlijn 2019/1024 (inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie).
Deze zaak betreft een verzoek van ‘Right to Know’ aan de nationale openbare omroep RTÉ, om toegang tot documenten betreffende berichtgeving over klimaatverandering, waaronder richtlijnen voor journalisten en een register van ontvangen reacties. Het verzoek werd grotendeels geweigerd. Het is de vraag of RTÉ een ‘overheidsinstantie’ is in de zin van richtlijn 2003/4 en of de gevraagde informatie inderdaad ‘milieu-informatie’ betreft. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter of hij zelf definitief mag beslissen in deze zaak of de zaak moet terugverwijzen.
Prejudiciële vragen: Vraag 1: Heeft de definitie van „overheidsinstantie” in artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2003/4 tot gevolg dat een publiekrechtelijke en aan rechterlijke toetsing onderworpen rechtspersoon die door de staat bij wet is opgericht, die alleen door de staat kan worden ontbonden, die in de eerste plaats is gericht op omroepactiviteiten, journalistiek, redactionele processen en besluitvorming en/of de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting, en die is aangesteld door en rekenschap verschuldigd is aan de overheid, maar die onafhankelijk is in zijn taken en wordt gefinancierd door zowel commerciële inkomsten als overheidsmiddelen: a) met betrekking tot al zijn taken moet worden behandeld als een overheidsinstantie, of b) moet worden behandeld als een overheidsinstantie voor wat betreft zijn andere taken dan onder het beroepsgeheim vallende journalistieke activiteiten, zoals interactie met bronnen en functies die het aan een dergelijke activiteiten verbonden beroepsgeheim kunnen aantasten, bijvoorbeeld interne redactionele communicatie over bronnen, of c) moet worden behandeld als een overheidsinstantie voor wat betreft zijn andere taken dan die welke betrekking hebben op omroepactiviteiten, journalistiek, redactionele processen en besluitvorming en/of de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting, of d) niet moet worden behandeld als een overheidsinstantie?
Vraag 2: Indien het antwoord op de eerste vraag in wezen overeenkomt met a) of b) in die vraag, heeft de definitie van „milieu-informatie” in artikel 2, lid 1, van richtlijn 2003/4 en in het bijzonder het begrip „materiële vorm” dan tot gevolg dat wanneer een verzoek wordt gedaan om informatie over het aantal registraties van een bepaald type, de betrokken overheidsinstantie verplicht is het aantal van dergelijke registraties te tellen en een register van dat aantal aan te leggen waarin de opgevraagde informatie in materiële vorm is vervat, indien de informatie niet anderszins in materiële vorm bestaat behalve in de mate waarin zij kan worden afgeleid door het tellen van de betrokken registraties?
Vraag 3: Hebben artikel 6, leden 1 en/of 2, van richtlijn 2003/4 en/of artikel 9, leden 1 en/of 4, van het Verdrag van Aarhus en/of artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor zover die artikelen betrekking hebben op het vereiste van tijdige en/of snelle en/of doeltreffende rechtsmiddelen, tot gevolg dat een rechterlijke instantie die handelt krachtens artikel 6, lid 2, van richtlijn 2003/4 en/of artikel 9, leden 1 en/of 4, van het Verdrag van Aarhus en/of artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gerechtigd of verplicht is het nationale recht zo veel mogelijk uit te leggen (en/of elke nationale procedureregel die een dergelijke handelwijze in de weg zou staan, buiten toepassing te laten) teneinde de rechterlijke instantie in staat te stellen een definitieve beslissing te nemen over het verzoek waarop de beroepsprocedure of de gerechtelijke procedure betrekking heeft, onder meer door tot feitelijke vaststellingen en beoordelingen te komen na een volledig onderzoek ex nunc van alle door de partijen aangevoerde relevante elementen feitelijk en rechtens, in omstandigheden waarin terugverwijzing van de zaak naar de overheidsinstantie of een lagere beroepsinstantie voor verder onderzoek van de feiten of verdere beoordelingen of een nieuwe beslissing naar het oordeel van de rechterlijke instantie waarschijnlijk verdere vertraging zou veroorzaken die de tijdige en/of snelle behandeling van het verzoek om informatie in gevaar zou kunnen brengen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-279/12; C-556/17.
Specifiek beleidsterrein: IenW