C-331/14 Trgovina Prizma

Contentverzamelaar

C-331/14 Trgovina Prizma

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:    2 september 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   19 september 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   19 oktober 2014
Trefwoorden: btw; toetredingsverdragen

Onderwerp
Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (Pb L 145, blz 1) (Zesde BTW-RL)

Verzoeker in de nationale procedure Petar Kezić koopt als privépersoon zeven stukken (bouw)grond die één geheel vormen, en bouwt daarop vanaf mei 2003 een winkelcentrum in zijn hoedanigheid van zelfstandig ondernemer. Vervolgens verkoopt hij (mei/juni 2004, na toetreding van SLV tot de EU) de zaak inclusief de grond aan twee handelsvennootschappen: vijf stukken verkoopt hij als ondernemer met btw, en twee stukken (waarop óók het winkelcentrum staat) als privépersoon, zonder btw. Bij het belastingkantoor staat verzoeker sinds eind 1995 als zelfstandig ondernemer ingeschreven, destijds in de nationale regelgeving een “natuurlijk persoon die op de markt zelfstandig een economische activiteit met winstoogmerk uitoefent, die zijn enige activiteit is”. De twee stukken grond waarover de procedure gaat verwerft hij in 1998 (50%) en in 2000 ((50%) van een niet-btwplichtige, de andere vijf percelen zijn in 2001 en 2002 gekocht van een handelsvennootschap. In het kadaster staan alle stukken op naam van verzoeker als natuurlijk persoon. In 2003 boekt verzoeker de vijf percelen als vaste activa van zijn onderneming. De prijs die hij ontvangt voor de verkoop van de twee niet-btw-belaste percelen ligt veel hoger dan die van de vijf belaste percelen. Op grond van nationale regelgeving was hij in dit geval niet inkomstenbelastingplichtig over de als privépersoon gemaakte winst.
Ten tijde van de eerste verwerving (1998) bestond nog geen btw-wet in SLV, de tweede verwerving (2000) was btw-vrij (niet-btwplichtige verkoper). In SLV wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 4, lid 3 van de Zesde RL. In de SLV btw-wet was ten tijde van de transacties wel opgenomen dat onroerendgoedtransacties, met uitzondering van de eerste overdracht van een eigendomsrecht op of van een recht om te beschikken over nieuw opgetrokken gebouwen, van btw waren vrijgesteld. Verzoeker heeft verklaard dat hij de twee betwiste percelen heeft betaald uit privévermogen, en daarom niet als vaste activa van zijn onderneming geboekt.
Vervolgens heeft hij de verkoop op dezelfde wijze afgehandeld. Voor het bouwrijp maken van beide percelen heeft hij de (aanzienlijke) kosten eveneens als privépersoon gedragen.
De belastingAut leggen verzoeker een naheffing op voor te betalen btw met als grondslag de door verzoeker verworven verkoopprijs. Zijn bezwaar wordt zowel door de belastingAut als door MinFIN ongegrond verklaard (juli 2007). De bestuursrechtbank bevestigt het besluit in maart 2009. Beroep in cassatie wordt in mei 2011 verworpen. Door het ingestelde constitutioneel beroep wordt de laatste uitspraak vernietigd en is de zaak terug bij de cassatierechter. De negatieve uitspraken zijn gebaseerd op de overweging dat verzoeker het winkelcentrum niet heeft kunnen bouwen zonder de twee betwiste stukken grond die derhalve een noodzakelijke voorwaarde vormden voor zijn commerciële activiteiten.

Voor de verwijzende SLV cassatierechter rijst de vraag naar de toepasselijkheid ratione temporis van het Unierecht. Hij stelt het HvJEU de volgende vraag:
“Moeten de artikelen 2, punt 1, en 4, lid 1, van de Zesde richtlijn aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding – waarin een persoon stukken grond koopt als natuurlijk persoon, zonder dat hem daarbij btw in rekening wordt gebracht, nadien op die stukken grond een winkelcentrum bouwt als zelfstandig ondernemer, overeenkomstig het nationale boekhoudrecht slechts bepaalde van de stukken grond waarop dat winkelcentrum wordt gebouwd, als vaste activa van zijn onderneming boekt, en ten slotte dat centrum samen met alle stukken grond verkoopt aan de bouwheer – ervan moet worden uitgegaan dat die persoon reeds wegens het feit dat hij bepaalde stukken grond niet als vaste activa van zijn onderneming boekt, die stukken grond niet onder het btw-stelsel laat vallen en dus niet kan worden aangemerkt als een belastingplichtige die bij de verkoop daarvan btw in rekening moet brengen, welke hij vervolgens zelf moet afdragen?”

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten