C-333/20

Contentverzamelaar

C-333/20

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     9 oktober 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     25 november 2020

Trefwoorden : btw; vaste inrichting; zeggenschap;

Onderwerp :

•          Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;

•          Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;

 

Feiten:

Berlin Chemie AG (BC) is een in Duitsland gevestigde vennootschap die sinds 1996 op permanente basis farmaceutische producten verkoopt in Roemenië. Zij is aldaar geregistreerd voor btw-doeleinden en als betaler in de clawbackregeling. In 2011 is Berlin Chemie AM SRL (BCAM) opgericht, met statutaire zetel in Boekarest. De enige aandeelhouder is Berlin Chemie/Menarini Pharma GmbH, met statutaire zetel in Duitsland, op haar beurt voor 95% eigendom van BC. Op 1 juni 2011 hebben BC en BCAM een marketing-, reclame- en regelgevingsovereenkomst gesloten, waarop de Duitse wet van toepassing is en waarbij de Roemeense vennootschap zich heeft verbonden tot alle nodige marketingactiviteiten. Volgens informatie van het Roemeens handelsregister had BCAM in 2016 gemiddeld 201 werknemers. BCAM heeft ten behoeve van BC de in de overeenkomst vermelde marketing-, regelgevings- en reclamediensten verricht in de overtuiging dat deze diensten niet belastbaar zijn in Roemenië, maar in Duitsland, en bijgevolg facturen met een btw-nultarief uitgereikt. Verweerster is van mening dat BC in Roemenië over voldoende technische middelen en personeel beschikt om in Roemenië een vaste inrichting te hebben. Zij heeft derhalve de geleverde diensten als belastbaar aangemerkt.

 

Overweging:

De verwijzende rechter merkt op dat de oplossing van de onderhavige zaak afhangt van de uitlegging van artikel 44, tweede volzin, van richtlijn 2006/112 en van artikel 11 van verordening nr. 282/2011, aangezien hij de plaats van heffing van de door BCAM aan BC geleverde marketing-, reclame- en regelgevingdiensten moet vaststellen en moet nagaan of de interveniërende Duitse vennootschap een vaste inrichting in Roemenië heeft.

 

Prejudiciële vragen:

1) Is het noodzakelijk dat een vennootschap op het grondgebied van de staat waar zij goederen levert eigen personeel en technische middelen gebruikt, of is het voldoende dat die vennootschap onmiddellijke en permanente toegang heeft tot personeel en technische middelen via een gelieerde vennootschap die op grond van een meerderheidsaandeel onder haar zeggenschap staat, om te kunnen vaststellen dat een vennootschap die goederen levert op het grondgebied van een andere lidstaat dan waar zij de zetel van haar bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, beschikt over een vaste inrichting in de staat waar zij goederen levert overeenkomstig artikel 44, tweede volzin, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en artikel 11 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad?

2) Is het noodzakelijk dat een vaste inrichting van een vennootschap die goederen levert op het grondgebied van een andere lidstaat dan die waar zij de zetel van haar bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, rechtstreeks deelneemt aan de beslissingen over de levering van de goederen, of volstaat het dat de vennootschap in de staat waar zij de goederen levert, over personeel en technische middelen beschikt op grond van overeenkomsten met derde vennootschappen betreffende werkzaamheden die het verkoopvolume direct kunnen beïnvloeden, op het gebied van marketing, regelgeving, reclame, opslag of vertegenwoordiging, om te kunnen vaststellen dat die vennootschap beschikt over een vaste inrichting in de staat waar zij de goederen levert in de zin van artikel 44, tweede volzin, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en artikel 11 van verordening nr. 282/2011 van de Raad?

3) Sluiten artikel 44, tweede volzin, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en van artikel 11 van verordening nr. 282/2011 uit dat wanneer een belastingplichtige onmiddellijke en permanente toegang heeft tot het personeel en de technische middelen van een andere, onder haar zeggenschap staande gelieerde belastingplichtige, deze laatste, gelieerde vennootschap kan worden beschouwd als dienstverrichter voor de aldus gevestigde vaste inrichting?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Welmory (C-605/12), Commissioners of Customs and Excise/DFDS (C-260/95), Daimler en Widex (C-318/11 en C-319/11), TGE Gas Engineering (C-16/17), ARO Lease/Inspecteur der Belastingdienst Grote Ondernemingen te Amsterdam (C-190/95), RAL (Channel Islands) e.a. (C-452/03), WebMindLicenses (C-419/14), Faaborg-Gelting Linien/Finanzamt Flensburg (C-231/94), Berkholz/Finanzamt Hamburg-Mitte- Altstadt (C-168/84), E.ON Global Commodities (C-323/12), Planzer Luxembourg (C-73/06) en FCE Bank (C-210/04).

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal;