C-335/13 Feakins
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 5 augustus 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 22 augustus 2013 Schriftelijke opmerkingen: 22 september 2013 Trefwoorden: landbouw; subsidies; gelijkheidsbeginsel
Onderwerp: - Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers („basisverordening”) - Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 (uitvoeringsVo. Bedrijfstoeslagenregeling)
Tot 2005 waren in Schotland landbouwsubsidies rechtstreeks gekoppeld aan aard en omvang van de agrarische activiteit. Sindsdien wordt de bedrijfstoeslagregeling gehanteerd, bedoeld als aanvulling op het inkomen. Dit nieuwe systeem maakt het mogelijk een nationale reserve op te bouwen. In de overgang naar het nieuwe systeem moest een referentiebedrag vastgesteld worden. Verzoeker Robin John Feakins boert op Tythehouse Farm sinds 2007, een bedrijf dat hij samen met nog een Schots bedrijf sinds 2002 in bezit heeft. Beide bedrijven zijn echter verpacht. Vóór 2002 heeft Feakins in Engeland geboerd waar zijn veebedrijf in 2001 geheel ten onder ging door de MKZ-crisis. Hij profiteerde toen van artikel 40 van de basisVo. en kreeg rechten toegekend op basis van zijn bedrijfscijfers uit 2000. De omvang van Tythehouse Farm is in 2005 opgegeven door de toenmalige pachter en daarvoor is een voorlopige goedkeuring verleend. Feakins zelf heeft pas in 2006 de beschikking gekregen over Tythehouse Farm en geeft het bedrijf in 2007 op voor de toeslagregeling. Hij krijgt voor beide bedrijven een voorlopige goedkeuring voor een recht uit de nationale reserve. Maar de Schotse Ministers (verweerders) besluiten verzoekers recht op bedrijfstoeslag te beperken volgens de ‘hoogste waarde-regel’ van artikel 18 lid 2 van Vo. 795/2004. Verzoeker is het daar niet mee eens en verwijt de Ministers artikel 18 lid 2 onjuist uit te leggen. (‘conjunctieve’ versus de door hem voorgestane ‘disjunctieve’ interpretatie)
De verwijzende Schotse rechter stelt vast dat de uitvoeringsVo. gedetailleerde regels bevat voor de berekening van de toeslagen. Om de zaak te kunnen beslissen heeft hij de juiste uitleg nodig van artikel 18 lid 2. Aangezien hij geen eerdere relevante jurisprudentie kan traceren besluit hij het HvJEU de volgende vragen te stellen: 1) Moet artikel 18, lid 2, van verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie [van 21 april 2004] aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is: a) wanneer een landbouwer voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van twee of meer van de bepalingen van de volgende artikelen, te weten: artikel 19, artikel 20, artikel 21, artikel 22, artikel 23, artikel 23 bis van die verordening, en artikel 37, lid 2, artikel 40, artikel 42, lid 3, en artikel 42, lid 5, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad [van 29 september 2003]; of slechts dan b) wanneer een landbouwer voldoet aan de voorwaarden van twee of meer van de bepalingen van de artikelen 19, 20, 21, 22, 23 en 23 bis [OMISSIS] van verordening nr. 795/2004, dan wel afzonderlijk twee of meer van de artikelen 37, lid 2, 40, 42, lid 3, en 42, lid 5, van verordening nr. 1782/2003? 2) Indien artikel 18, lid 2, in de hierboven in punt 1, sub a, gestelde zin moet worden uitgelegd, luidt de vraag of artikel 18, lid 2, geheel of gedeeltelijk ongeldig is op een of beide van de door appellant aangevoerde gronden: a) de Commissie was bij de uitvoering van verordening nr. 795/2004 niet bevoegd om artikel 18, lid 2, in die zin vast te stellen; en b) de Commissie heeft bij de vaststelling van verordening nr. 795/2004 het bepaalde in artikel 18, lid 2, niet gemotiveerd? 3) Indien artikel 18, lid 2, in de hierboven in punt 1, sub a, gestelde zin moet worden uitgelegd en vraag 2 ontkennend moet worden beantwoord, is dan artikel 18, lid 2, van toepassing ingeval aan een landbouwer een voorlopige goedkeuring voor een toewijzing uit de nationale reserve in de zin van artikel 22 van verordening nr. 795/2004 is verleend voor een landbouwbedrijf in 2005, maar die toewijzing pas op het GBCS-formulier is aangegeven in 2007, nadat de landbouwer het landbouwbedrijf had overgenomen? Specifiek beleidsterrein: EZ