C-335/14 Les Jardins de Jouvence

Contentverzamelaar

C-335/14 Les Jardins de Jouvence

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   29 augustus 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   15 september 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   15 oktober 2014
Trefwoorden: btw (oprichting - diensten serviceflats)

Onderwerp
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 [betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Verzoekster exploiteert sinds 2004 verzorgingsinstellingen (zieken, bejaarden, minder validen e.a.). Zij is door de Waalse regering erkend als verlener van diensten van sociale aard. Het gaat in deze zaak om de exploitatie van verzorgingsflats waarin personen van (in principe) ten minste zestig jaar zelfstandig wonen, maar een beroep kunnen doen op (huishoudelijke en medische) diensten (in NL: ‘aanleunwoningen’) welke dan door verzoekster verzorgd worden. In de serviceflat (‘Les Jardins de Jouvence’…) zijn onder meer aanwezig een bar/restaurant, kapper, wasserij, artsen en fysiotherapeuten. De flat is gebouwd naast het bestaande ‘rustoord’ (‘Jours heureux’) en opgeleverd in 2006.
Bij de belastingAut heeft verzoekster de activiteiten aangemeld als ‘verhuur van studio’s aan valide personen’. Zij is dan wettelijk verplicht elke drie maanden btw-aangifte te doen.
De verhuurprijs is mede vastgesteld aan de hand van de door BEL MinEZ vastgestelde richtlijnen. In 2007 wordt het maatschappelijk doel van de vennootschap uitgebreid met exploitatie van diverse horeca-inrichtingen, en van kapsalons enz.
Belastingaut controleert de boekhouding en zij stelt begin 2007 vast dat verzoekster op grond van de BEL btw-wet niet btw-plichtig is. De voor oprichting van het gebouw betaalde btw (noch de btw voor enige andere uitgave) komt dan ook niet voor aftrek in aanmerking.

Verzoekster dient verzet in bij de Rb Bergen maar dat wordt ongegrond verklaard. Verzoekster gaat in hoger beroep bij de verwijzende rechter. Verweerder (BELstaat) is van mening dat de bestreden beslissing bevestigd dient te worden, met name omdat in de btw-RL 2006/112 het begrip ‘andere organisaties die door de bevoegde overheid als instellingen van sociale aard worden erkend’ niet is gedefinieerd. Verzoekster ontvangt geen subsidie van overheidswege. Volgens verweerder vallen de door verzoekster geleverde diensten onder artikel 132, lid 1, sub g, van RL 2006/112.

De verwijzende BEL rechter (Hof van Beroep Bergen) haalt vaste rechtspraak van het HvJEU aan met betrekking tot de strikte uitleg van vrijstellingen. Het BEL grondwettelijk Hof heeft in 2013 geoordeeld dat „met ‘diensten die nauw samenhangen met maatschappelijk werk’ in de sociale sector verrichte diensten van algemeen belang worden bedoeld aan, onder meer, economisch hulpbehoevenden, die recht hebben op de diensten in kwestie, die zijn gebaseerd op sociale solidariteit”. Hij wenst nadere uitleg over de in de RL opgenomen bepaling en stelt het HvJEU de volgende vragen:
1) Kunnen diensten die worden verstrekt in „serviceflats”, zoals deze zijn gedefinieerd in het decreet van het Waalse Gewest van 5 juni 1997 en het uitvoeringsbesluit van 3 december 1998, zoals gewijzigd bij het decreet van 6 februari 2003 en het uitvoeringsbesluit van 15 januari 2004, die naar intern recht niet als rustoorden worden beschouwd, als diensten „welke nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid” in de zin van artikel 132, [lid] 1, [sub] g, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 [betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde] worden aangemerkt wegens het enkele feit dat deze serviceflats moeten zijn erkend en hun prestaties aan een prijscontrole zijn onderworpen, ook al genieten de organisaties die deze diensten aanbieden, noch de ontvangers ervan, enige steun of overheidstoelage?
2) Kan de exploitant van een dergelijke „serviceflat” als een „[organisatie] die door de betrokken lidstaat als [instelling] van sociale aard word[t] erkend” in de zin van voornoemde bepaling worden aangemerkt, aangezien hij moet zijn erkend en zijn prestaties aan prijscontrole zijn onderworpen, ook al komen de betrokken organisaties – anders dan bejaardentehuizen en serviceflats van het „publiekrechtelijke” type of die geen winstoogmerk hebben – in aanmerking voor geen enkele steun of overheidstoelage, evenmin als de afnemers van deze diensten?
3) Kan het voormelde artikel 132, [lid] 1, [sub] g, gelezen tegen de achtergrond van de beginselen van belastingneutraliteit en gelijke behandeling, aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat de diensten die worden verricht door „privaatrechtelijke” serviceflats met winstoogmerk, die geen enkele subsidie ontvangen, op dezelfde wijze worden behandeld als die welke worden verstrekt door openbare bejaardentehuizen en serviceflats of door instellingen die geen winstoogmerk hebben, die hunnerzijds steeds een door de gemeenschap gefinancierde toelage verkrijgen?
meer subsidiair, indien wordt geoordeeld dat de vennootschap Les Jardins de Jouvence met betrekking tot haar activiteiten niet aan btw is onderworpen, – haar toe te staan om btw toe te passen en deze af te trekken volgens een algemene prorata-regel op basis van de verhouding tussen de activiteiten waarvan wordt erkend dat zij aan btw zijn onderworpen en de activiteiten die worden geacht te zijn vrijgesteld.

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-394/04 en C-395/04 Ygeia e.a.
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten