C-335/17

Contentverzamelaar

C-335/17

Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   24 juli 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   9 september 2017

Trefwoorden: personen- en familierecht; internationaal privaatrecht (IPR); omgangsrecht na scheiding (grootouders)

Onderwerp: - verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid

Verzoekster is BUL staatsburger. Haar dochter is gehuwd geweest met GRI verweerder. Uit dat huwelijk is in 2002 een zoon geboren die in GRI woont. Bij de scheiding is het gezagsrecht over de zoon door de GRI rechter aan de vader toegewezen. Daarbij werd ook een besluit over het omgangsrecht van de moeder genomen – via internet en telefoon, alsmede persoonlijke ontmoetingen in GRI. Verzoekster klaagt dat het voor haar als grootouder onmogelijk is volwaardig contact met haar kleinkind te hebben en tevergeefs bij GRIaut om hulp heeft gevraagd. Daarom klopt zij nu bij het BUL gerecht aan met de vraag om op grond van het BUL familierecht en haar grote genegenheid voor haar kleinkind, de modaliteiten vast te stellen voor uitoefening van haar omgangsrecht. Zij wenst een maandelijks contact in GRI, buiten de woning van de vader, en een week tijdens de kerst- en zomervakantie bij haar in BUL. Verweerder is niet als partij betrokken aangezien zijn verzoek (?) op grond van BUL Rv niet ontvankelijk werd verklaard. De rechter verklaart zich bij besluit van 02-12-2016 onbevoegd op de grond dat het IPR de GRI rechter bevoegd verklaart. Verzoekster gaat in beroep waar het besluit wordt bevestigd. De appelrechter toetst het besluit aan Vo. 2201/2003: uit artikel 1.2-a) jo. lid 1-b van de Vo. concludeert de rechter dat het omgangsrecht geldt voor een ruimere familiekring, waaronder begrepen grootouders. Beslissingen daarover moeten genomen worden door de rechter van het land waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. Verzoekster heeft cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter.

De verwijzende BUL rechter (Hof van Cassatie) moet de vraag beantwoorden of Vo. 2201/2003 ook geldt in gevallen waarin het voorwerp van de procedure bestaat in de omgang van het kind met andere verwanten, hier grootouders. Van bovengenoemd artikel van de Vo. hangt af of de bevoegdheid van de BUL rechter op basis van de Vo. of op basis van BUL IPR-recht moet worden bepaald. Hij heeft daarvoor nadere uitleg nodig van het begrip ‘omgangsrecht’. Hij legt de volgende vraag aan het HvJEU voor:

„ Moet het in artikel 1, lid 2, onder a), en artikel 2, punt 10, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid gebruikte begrip „omgangsrecht” aldus worden uitgelegd dat het niet alleen ziet op de omgang tussen de ouders en het kind, maar ook op de omgang met andere verwanten dan de ouders, namelijk de grootouders?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: VenJ