C-335/21
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 6 augustus 2021Schriftelijke opmerkingen: 23 september 2021
Trefwoorden : consumentenovereenkomst; oneerlijk beding; doeltreffendheidsbeginsel; honorarium advocaat; oneerlijke handelspraktijk;
Onderwerp :
- Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt;
- Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten;
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;
Feiten:
De zaak betreft een overeenkomst tot het verrichten van juridische diensten die is gesloten tussen een cliënte en een advocaat. Deze bevatte een beding dat cliënte de instructies van de advocaat diende op te volgen en dat zij de advocaat zou moeten betalen conform de bij de advieslijst van de orde van advocaten vastgestelde tarieven als zij zich zou terugtrekken voor het einde van de gerechtelijke procedure, dan wel buiten medeweten of tegen het advies van de advocaat een overeenkomst met de bank zou sluiten. Voor ondertekening van de overeenkomst had de advocaat cliënte in een handgeschreven nota op de hoogte gesteld van deze voorwaarden omtrent de prijs van zijn juridische diensten. Er is geen bewijs dat aan cliënte op voorhand specifieke informatie is verstrekt over dit beding. Vervolgens heeft de advocaat namens cliënte een buitengerechtelijke vordering ingesteld. Naar aanleiding hiervan heeft de bank aangeboden om cliënte een bedrag terug te betalen. Cliënte is hier, tegen de wens van de advocaat, akkoord mee gegaan. De gerechtelijke procedure is vervolgens beëindigd en de advocaat heeft aan cliënte een rekening toegestuurd voor voldoening van zijn honorarium. Cliënte heeft het honorarium aangevochten op de grond dat dit onverschuldigd was. In eerste instantie heeft de griffier dit verzoek bij beschikking afgewezen. Nu heeft cliënte bij de verwijzende rechter een verzoek tot herziening van die beschikking ingediend. Cliënte betoogt dat de overeenkomst met de advocaat oneerlijk is, nu dit een beding bevat dat bepaalt dat het honorarium wordt berekend op basis van een tabel wanneer zij afstand van de vordering doet. Dit zou niet overeenkomen met de informatie die de advocaat haar voor ondertekening van de overeenkomst heeft verstrekt. De advocaat betwist dat sprake zou zijn van oneerlijke bedingen.
Overweging:
De verwijzende rechter twijfelt of de Spaanse procedure voor de invordering van honoraria, die beperkte waarborgen biedt en onder meer niet voorziet in de mogelijkheid dat de rechter ambtshalve toetst of bedingen in een consumentenovereenkomst oneerlijk zijn, in overeenstemming is met richtlijn 93/13 en art. 47 Handvest. Indien het Hof oordeelt dat de nationale rechter in procedures over honorariavorderingen en bij de behandeling van het verzoek tot herziening mag onderzoeken of de bedingen oneerlijk zijn, wil de verwijzende rechter nog weten of het aan de orde zijnde beding binnen de werkingssfeer van art. 4 lid 2 van richtlijn 93/13 valt. De verwijzende rechter overweegt dat het beding eerder als een schadevergoedings- of boetebeding zou kunnen worden beschouwd dan als een beding dat rechtstreeks naar de prijs verwijst. De aard van het beding zal bepalend zijn voor het soort toets dat dient te worden toegepast. Als het beding onder art. 4 lid 2 van richtlijn 93/13 valt, moet nog worden nagegaan of dit duidelijk en begrijpelijk is. Het gebrek aan transparantie van een beding betekent, in het licht van de jurisprudentie van het Hof, volgens de verwijzende rechter niet automatisch dat het als oneerlijk kan worden beschouwd. Daarnaast is de vaststelling van het oneerlijke karakter van een handelspraktijk een van de factoren waarop de bevoegde rechter zich conform art. 4 lid 1 van richtlijn 93/13 op kan baseren om het oneerlijke karakter van de bedingen te beoordelen. In dit kader moet worden onderzocht of het beding waarbij het honorarium van de advocaat werd vastgesteld zonder te verwijzen naar het tariefstelsel van de orde van advocaten, in de gegeven omstandigheden kan worden aangemerkt als een oneerlijke handelspraktijk in de zin van richtlijn 2005/29.
Prejudiciële vragen:
1. Is het in overeenstemming met richtlijn 93/13 en het doeltreffendheidsbeginsel, gelezen in samenhang met het recht op een doeltreffende voorziening in rechte krachtens artikel 47 van het Handvest, dat bij een summiere procedure tot invordering van honoraria door een advocaat, de rechter niet de mogelijkheid heeft om ambtshalve te onderzoeken of de bedingen in een consumentenovereenkomst oneerlijk zijn, aangezien de procedure in geen enkel stadium voorziet in de tussenkomst van de rechter, tenzij de cliënt de vordering betwist en een van de partijen vervolgens de rechter verzoekt om herziening van de onherroepelijke beschikking van de griffier?
2. Is het in overeenstemming met richtlijn 93/13 en het doeltreffendheidsbeginsel, gelezen in samenhang met het recht op een doeltreffende voorziening in rechte krachtens artikel 47 van het Handvest, dat een eventuele toetsing van het oneerlijke karakter door de rechter – ambtshalve of op verzoek van een partij – in dergelijke summiere procedures, plaatsvindt in het kader van een eventueel verzoek om herziening van een beschikking van een niet-rechterlijk orgaan, zoals de griffier, wanneer dat verzoek voorts in beginsel uitsluitend betrekking kan hebben op hetgeen in geding was gebracht in de beschikking en het aandragen van andere bewijzen dan de door partijen reeds overgelegde bewijsstukken niet toegestaan is?
3. Valt een beding in een overeenkomst tussen een advocaat en een consument, zoals het onderhavige beding, dat voorziet in de betaling van een honorarium in het specifieke geval dat de cliënt zich buiten medeweten of tegen het advies van het advocatenkantoor uit de gerechtelijke procedure terugtrekt alvorens deze is voltooid, of met de betreffende instelling tot een vergelijk komt, binnen de werkingssfeer van artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13 omdat het een beding betreft dat ziet op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, in casu de prijs?
4. Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, kan een dergelijk beding – waarmee het honorarium wordt vastgesteld onder verwijzing naar een tariefstelsel van een orde van advocaten, dat voorziet in verschillende, naargelang van het concrete geval toe te passen regels en waarvan geen melding is gemaakt in de voorafgaande informatie – dan worden beschouwd als duidelijk en begrijpelijk in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13?
5. Indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord, kan de opneming in een tussen een advocaat en een consument gesloten overeenkomst van een beding als het onderhavige – dat het honorarium van de advocaat vaststelt door louter te verwijzen naar een tariefstelsel van een orde van advocaten, dat voorziet in verschillende, naargelang van het concrete geval toe te passen regels en waarvan geen melding is gemaakt in het commerciële aanbod en in de voorafgaande informatie – dan worden beschouwd als een oneerlijke handelspraktijk in de zin van richtlijn 2005/29?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-426/17; C-176/17 Profit Credit Polska; C-503/15; C-537/13; C-453/10;
Specifiek beleidsterrein: EZK, JenV