C-339/23 Horyzont

Contentverzamelaar

C-339/23 Horyzont

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     31 juli 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     17 september 2023

Trefwoorden: kredietovereenkomsten

Onderwerp:  Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad: artikel 8, leden 1 en 2, en artikel 23.

Feiten:

Verwerende partij LC heeft een overeenkomst inzake een consolidatielening met een bank gesloten. In de kredietovereenkomst is niet voorzien in een specifieke methode voor de waarborging van de kredietaflossing. LC ontwikkelde een achterstand bij de aflossing van het krediet en de kredietgever had LC om betaling verzocht. De plaats van de kredietgever is daarna ingenomen door verzoekende partij, Horyzont Niestandaryzowany Sekurytyzacyjny Fundusz Inwestycyjny Zamknięty (hierna: „Horyzont”), die de in de dagvaarding geldend gemaakte schuldvordering heeft verkregen krachtens een overeenkomst tot cessie van een schuldvordering. De rechter heeft in eerste aanleg een betalingsbevel uitgevaardigd aan LC. LC heeft beroep tegen het betalingsbevel ingesteld. Uit het verzamelde bewijsmateriaal volgt echter dat de bank haar verplichting tot het verrichten van een kredietwaardigheidsbeoordeling niet is nagekomen. Een vergelijking tussen de totale maandelijkse inkomsten van de consument en de last van de kredietaflossing leidt namelijk tot de conclusie dat het aflossen van de maandelijkse termijn de consument in een situatie brengt waarin zij nog moeilijk in haar elementaire levensbehoeften kan voorzien.

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt zich af of, indien de op de ondernemer rustende en in de artikelen 8 en 10 van richtlijn 2008/48 genoemde verplichtingen gelijkwaardig zijn, met het oog op de verwezenlijking van een hoog en gelijkwaardig niveau van bescherming van consumenten in de Unie te waarborgen en de totstandkoming van een goed functionerende interne markt voor consumentenkrediet te vergemakkelijken, dit betekent dat de door de betrokken lidstaat toegepaste sancties bedoeld in artikel 23 van de richtlijn verschillend kunnen zijn voor verschillende inbreuken.  Door de beantwoording van de prejudiciële vraag zal de verwijzende rechter in staat zijn om te beoordelen of een verscheidenheid aan sancties geoorloofd is in een situatie waarin uit richtlijn 2008/48 voortvloeiende verplichtingen niet zijn nagekomen.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 8 van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad aldus worden uitgelegd dat de daarin neergelegde verplichting van de kredietgever om de kredietwaardigheid van de consument (kredietnemer) te beoordelen gelijkwaardig is aan de andere in deze richtlijn neergelegde verplichtingen (in het bijzonder de informatieverplichtingen van artikel 10 en volgende), zodat de in artikel 23 van de richtlijn bedoelde sancties niet anders kunnen zijn, dat wil zeggen dat zij geen uiteenlopende rechtsgevolgen kunnen hebben naargelang welke van deze verplichtingen niet wordt nagekomen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-377/14; Ultimo Portfolio Investment C-303/20; OPR-Finance C-679/18

Specifiek beleidsterrein: FIN, EZK