C-34/20 Telekom Deutschland

Contentverzamelaar

C-34/20 Telekom Deutschland

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     16 maart 2020
Schriftelijke opmerkingen:                        2 mei 2020

Trefwoorden : telecom, verkeersbeheersmaatregel, transmissiesnelheid 

Onderwerp :

Verordening (EU) 2015/2120 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van maatregelen betreffende open-internettoegang en tot wijziging van richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en -diensten en verordening (EU) nr. 531/2012 betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie

 

Feiten:

Verzoekster is een dochteronderneming van een telecommunicatiebedrijf die aan haar klanten onder meer mobielecommunicatiediensten tegen verschillende tarieven aanbiedt. Bij de door haar aangeboden „MagentaMobil”-tarieven voor mobiele communicatie kunnen klanten sinds 19-04-2017 aanvullend de kosteloze optie „StreamOn” afsluiten. Hierbij wordt het datavolume dat gemoeid is met audio- en videostreaming van zogenaamde contentpartners van verzoekster, niet in mindering gebracht op het met het relevante tarief voor mobiele communicatie contractueel overeengekomen inbegrepen datavolume voor het gebruik van de via mobiele communicatie ter beschikking gestelde internetverbinding (zero-rating), waarvan het verbruik in de regel de verlaging van de transmissiesnelheid meebrengt. Voorwaarde voor de deelname aan zero-rating als contentpartner is in wezen dat wordt voldaan aan concreet door verzoekster voorgeschreven technische vereisten alsmede dat een overeenkomst wordt gesloten; verzoekster vraagt geen vergoeding van de contentpartners. In het geval van „StreamOn Music&Video” stemt de eindklant verder in met een bandbreedtebeperking tot maximaal 1,7 Mbit/s voor videostreaming, ongeacht of het gaat om videostreaming van contentpartners of overige aanbieders. De eindklant kan de aanvullende optie en dientengevolge ook de bandbreedtebeperking op ieder gewenst moment deactiveren en reactiveren om, onder gebruikmaking van zijn inbegrepen datavolume, ook voor videostreaming weer een maximale transmissiekwaliteit mogelijk te maken. Indien binnen 24 uur geen reactivering door de klant plaatsvindt, herstelt verzoekster de standaardinstellingen via een geautomatiseerd systeem. Op 15-12-2017 heeft het federaal netwerkagentschap vastgesteld dat de verlaging van de datatransmissiesnelheid voor videostreams tot maximaal 1,7 Mbit/s in het kader van de aanvullende optie „StreamOn” in strijd is met artikel 3, lid 3, van verordening 2015/2120 (de verordening) en dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een verkeersbeheersmaatregel overeenkomstig artikel 3, lid 3, tweede of derde alinea, onder a). Het door verzoekster tegen dit besluit ingediende bezwaar werd op 08-06-2018 afgewezen. Verzoekster is van mening dat artikel 3, lid 2, van de verordening de enige toetsingsmaatstaf voor de met de aanvullende optie samenhangende bandbreedtebeperking is. Rechten van eindgebruikers in de zin van artikel 3, lid 1, van de verordening worden volgens haar niet geschonden, waardoor de bandbreedtebeperking geoorloofd is.

 

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter zijn er belangrijke overwegingen die erop wijzen dat verzoekster haar verplichtingen op grond van de verordening schendt. De rechtssituatie lijkt evenwel niet dermate duidelijk dat het Hof niet zou hoeven te worden verzocht om een prejudiciële beslissing. Er bestaan verschillende opvattingen in de Duitse rechtspraak met betrekking tot de leden 2 en 3, van artikel 3, van de verordening. Volgens de verwijzende rechter moet daarom worden verduidelijkt of overeenkomsten in de zin van artikel 3, lid 2, dienen te worden beoordeeld aan de hand van de vereisten van artikel 3, lid 3, van de verordening. Verder kan volgens de verwijzende rechter niet met voldoende zekerheid uit de verordening worden afgeleid of in een situatie zoals in casu aan de orde, de bandbreedtebeperking als vertraging van een categorie diensten in de zin van artikel 3, lid 3, derde alinea, van de verordening dient te worden aangemerkt. Indien dit wel het geval is, vraagt de verwijzende rechter zich af of het begrip nakende netwerkcongestie in de zin van artikel 3, lid 3, derde alinea, onder c), van de verordening slechts een tijdelijke of uitzonderlijke nakende netwerkcongestie betreft. Daarnaast is de vraag of artikel 3, lid 3, derde alinea, onder c), van de verordening aldus dient te worden uitgelegd dat in een situatie zoals in casu aan de orde, de voorgeschreven gelijke behandeling van gelijkwaardige soorten verkeer zich verzet tegen een bandbreedtebeperking die slechts wordt toegepast in het geval van een aanvullende optie, maar niet in het geval van overige tarieven voor mobiele communicatie en bovendien alleen geldt voor videostreaming. De rechter is ook van mening dat moet worden verduidelijkt hoe de in artikel 3, lid 3, derde alinea, onder c), van de verordening bepaalde termijn moet worden opgevat. Voor het geval dat in een situatie zoals in casu aan de orde de bandbreedtebeperking niet in strijd is met artikel 3, lid 3, derde alinea, van de verordening, moet naast de prejudiciële vragen 1 b) tot en met e) bovendien worden verduidelijkt of deze beperking een geoorloofde verkeersbeheersmaatregel is in de zin van artikel 3, lid 3, tweede alinea, van de verordening. Mocht in een situatie zoals in casu aan de orde de bandbreedtebeperking uitsluitend moeten worden getoetst aan artikel 3, lid 2, van de verordening, maar niet aan het bepaalde in artikel 3, lid 3, van de verordening, moet volgens de verwijzende rechter worden verduidelijkt of de bandbreedtebeperking de rechten van de eindgebruikers overeenkomstig artikel 3, lid 1, van de verordening schendt.

 

Prejudiciële vragen:

1. a) Dient artikel 3, lid 2, van verordening (EU) 2015/2120 in een geval waarin een tarief voor mobiele communicatie – dat voor mobiel dataverkeer een maandelijkse databundel biedt, na het verbruik waarvan de transmissiesnelheid wordt verlaagd – kan worden uitgebreid met een kosteloze tariefoptie op grond waarvan kan worden gebruikgemaakt van bepaalde diensten van zogenoemde contentpartners van het telecommunicatiebedrijf, zonder dat het door het gebruik van deze diensten verbruikte datavolume in mindering wordt gebracht op de maandelijkse databundel van het tarief voor mobiele communicatie, maar waarbij de klant wel instemt met een bandbreedtebeperking tot maximaal 1,7 Mbit/s voor videostreaming, ongeacht of het om videostreaming van contentpartners of overige aanbieders gaat, aldus te worden uitgelegd dat overeenkomsten over de kenmerken van internettoegangsdiensten in de zin van artikel 3, lid 2, van verordening (EU) 2015/2120 moeten voldoen aan de vereisten van artikel 3, lid 3, van verordening (EU) 2015/2120?

b) Indien vraag 1 a) bevestigend moet worden beantwoord: dient artikel 3, lid 3, derde alinea, van verordening (EU) 2015/2120 aldus te worden uitgelegd dat in een situatie zoals in casu aan de orde, de bandbreedtebeperking moet worden beschouwd als een vertraging van een specifieke categorie diensten?

c) Indien vraag 1 b) bevestigend moet worden beantwoord: dient het begrip nakende netwerkcongestie in de zin van artikel 3, lid 3, derde alinea, onder c), van verordening (EU) 2015/2120 aldus te worden uitgelegd dat dit slechts (nakende) uitzonderlijke of tijdelijke netwerkcongesties omvat?

d) Indien vraag 1 b) bevestigend moet worden beantwoord: dient artikel 3, lid 3, derde alinea, onder c), van verordening (EU) 2015/2120 aldus te worden uitgelegd dat in een situatie zoals in casu aan de orde, de voorgeschreven gelijke behandeling van gelijkwaardige soorten verkeer zich verzet tegen een bandbreedtebeperking die slechts wordt toegepast in het geval van een aanvullende optie, maar niet in het geval van overige tarieven voor mobiele communicatie en bovendien alleen geldt voor videostreaming? [Or. 3]

e) Indien vraag 1 b) bevestigend moet worden beantwoord: dient artikel 3, lid 3, derde alinea, van verordening (EU) 2015/2120 aldus te worden uitgelegd dat in een situatie zoals in casu aan de orde, een bandbreedtebeperking die van toepassing is naargelang van de keuze voor de aanvullende optie en die de klant bovendien op elk gewenst moment voor maximaal 24 uur kan deactiveren, voldoet aan het vereiste dat een categorie diensten slechts mag worden vertraagd voor zolang dit nodig is om de doelen van artikel 3, lid 3, derde alinea, onder a) tot en met c), van verordening (EU) 2015/2120 te verwezenlijken?

2. a) Indien vraag 1 b) ontkennend moet worden beantwoord: dient artikel 3, lid 3, tweede alinea, tweede zin, van verordening (EU) 2015/2120 aldus te worden uitgelegd dat in een situatie zoals in casu aan de orde, de bandbreedtebeperking voor uitsluitend videostreaming berust op objectief verschillende technische kwaliteitsvereisten van specifieke categorieën verkeer?

b) Indien vraag 2 a) bevestigend moet worden beantwoord: dient artikel 3, lid 3, tweede alinea, derde zin, van verordening (EU) 2015/2120 aldus te worden uitgelegd dat een identificatie van het aan videostreaming gerelateerde gegevensverkeer aan de hand van IP-adressen, protocollen, URL’s en SNI’s alsmede middels het zogenaamde pattern-matching, waarbij bepaalde headerinformatie wordt vergeleken met de voor videostreaming kenmerkende waarden, betekent dat de specifieke inhoud van het verkeer wordt gevolgd?

3) Indien vraag 1 a) ontkennend moet worden beantwoord: dient artikel 3, lid 1, van verordening (EU) 2015/2120 aldus te worden uitgelegd dat in een situatie zoals in casu aan de orde, een bandbreedtebeperking voor uitsluitend videostreaming het recht van de eindgebruikers in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening (EU) 2015/2120 beperkt?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten