C-343/15 Klinkenberg
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 04 september 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 21 september 2015 Schriftelijke opmerkingen: 21 oktober 2015 Trefwoorden: arbeidstijd; (vergoeding voor beschikbaarheidsdiensten) Onderwerp - ILO-conventie 180 (Seafarers' Hours of Work and the Manning of Ships); - Richtlijn 1999/63/EG van 21 juni 1999 inzake de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden; - Richtlijn 2003/88/EG van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd
Verzoeker J. Klinkenberg werkt sinds 05-12-2001 bij LNV-onderdeel de Rijksrederij dat sinds 01-07-2009 onderdeel van MinVenW respectievelijk MinIenM uitmaakt. Hij is hoofdwerktuigkundige op een schip dat inspecties uitvoert op zeevisserijschepen en daarnaast wordt ingezet als kustwacht (‘Search and Rescue’). Zijn werkweek is regulier 40 uur, maar in de praktijk onregelmatig, mede door opsporingsactiviteiten. De zaak gaat over zijn verzoek tot verhoging van de vergoeding voor uren dat hij beschikbaar dient te zijn, vanaf 2001. Dit wordt afgewezen en zijn bezwaar wordt ongegrond verklaard bij besluit van 22-07-2011. Ook het beroep bij de Rb wordt ongegrond verklaard: verzoeker ontvangt al een vaartoelage en kan niet tegelijkertijd recht doen gelden op de toelage van artikel 18a van het BBRA. RL 2003/88 (en het arrest C-151/02 Jaeger) waarop verzoeker zich beroept, zou op hem als zeevarende niet van toepassing zijn, maar wel RL 1999/63/EG waarin geen regeling voor daadwerkelijk verrichte werkzaamheden is opgenomen. Ook MinIenM heeft zich op het standpunt gesteld dat hier geen sprake is van beschikbaarheids- of aanwezigheidsdiensten in de zin van HvJEU-jurisprudentie. De verwijzende NL rechter (CRb) concludeert dat verzoeker op grond van het NL ambtenarenrecht geen recht heeft op een (hogere) vergoeding. Ter beslissing van het geding is relevant of op grond van het EURrecht de beschikbaarheidsuren als arbeidstijd moeten worden beschouwd. Hij acht RL 1999/63 niet van toepassing omdat het geen handelsscheepvaart betreft en is het met de Rb eens dat RL 2003/88 niet geldig is omdat verzoekers werkzaamheden inherent zijn aan bepaalde activiteiten in overheidsdienst. Uit jurisprudentie van het HvJEU kan de Raad niet voldoende duidelijkheid krijgen hoe deze situatie te beoordelen; hij vraagt zich af of RL 2003/88 rechtstreeks kan worden ingeroepen en zo ja of de NL regeling dan verenigbaar is met RL 2003/88. Ook zou verzoeker mogelijk een beroep op de (toen geldende) ILO-conventie kunnen doen die de kapitein bevoegdheid geeft af te wijken van arbeids- en rusttijden, zoals overgenomen in de NL regeling. De verwijzende rechter twijfelt of kan worden gezegd dat appellant verplicht is (permanent) op zijn werkplek aanwezig en beschikbaar te zijn. Het aanvaarden van de conclusie dat de uren, waarin schepelingen verplicht zijn (permanent) op de werkplek aanwezig en beschikbaar te zijn, als arbeidstijd dienen te worden beschouwd, zou er evenwel toe leiden dat geen enkel uur dat schepelingen aan boord van het schip doorbrengen, nog als rusttijd zou kunnen worden aangemerkt. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor: 1. Moeten artikel 1 van Richtlijn 1999/63/EG en clausule 1, eerste lid, van de Bijlage "Europese overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden" aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn en deze overeenkomst van toepassing zijn op een ambtenaar die werkzaamheden verricht in dienst van de Rijksrederij en die deel uitmaakt van de bemanning van een schip waarmee visserij-inspecties worden uitgevoerd? 2. Moeten, indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord, artikel 2 van Richtlijn 89/391/EEG, artikel 1, derde lid, en artikel 2, aanhef en onder 1 en 2, van Richtlijn 93/104/EG, en artikel 1, derde lid, en artikel 2, aanhef en onder 1 en 2, van Richtlijn 2003/88/EG aldus worden uitgelegd dat Richtlijn 93/1 04/EG en Richtlijn 2003/88/EG van toepassing zijn op de in vraag 1 bedoelde ambtenaar? 3. Moeten de artikelen 3,5 en 6 van richtlijn 93/104/EG en de artikelen 3,5 en 6 van richtlijn 2003/88/EG aldus worden uitgelegd dat deze in de weg staan aan een regeling van een lidstaat op grond waarvan als rusttijd worden aangemerkt de uren waarin de in vraag 1 bedoelde ambtenaar tijdens de vaart geen werkzaamheden verricht maar waarin hij verplicht is beschikbaar te zijn om op oproep werkzaamheden te verrichten teneinde storingen in de machinekamer te verhelpen? 4. Moeten de artikelen 3, 5 en 6 van richtlijn 93/104/EG en de artikelen 3, 5 en 6 van richtlijn 2003/88/EG aldus worden uitgelegd dat deze in de weg staan aan een regeling van een lidstaat op grond waarvan als rusttijd worden aangemerkt de uren waarin de in vraag 1 bedoelde ambtenaar tijdens de vaart geen werkzaamheden verricht maar waarin hij verplicht is op aangeven van de kapitein 'werkzaamheden te verrichten indien dit noodzakelijk is in verband met de onmiddellijke veiligheid van het schip, de personen aan boord, de lading of het milieu of bij het geven van hulp aan andere schepen of personen in nood? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-397/01 Pfeiffer; C-151/02 Jaeger; C-52/04 Personalsrat der Feuerwehr Hamburg; C-227/09 Accardo Specifiek beleidsterrein: IenM mede SZW