C-343/21 Zamestnik izpalnitelen direktor na Darzhaven fond Zemedelie

Contentverzamelaar

C-343/21 Zamestnik izpalnitelen direktor na Darzhaven fond Zemedelie

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     28 juli 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     14 september 2021

Trefwoorden : landbouwsubsidie; ELFPO; vordering tot terugbetaling; herverkaveling

Onderwerp :

•          Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

•          Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

•          Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003

•          Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector

•          Verordening (EU) nr. 65/2011 van de Commissie van 27 januari 2011 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling

•          Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad

•          Gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden

•          Gedelegeerde verordening (EU) nr. 807/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot invoering van overgangsbepalingen

Feiten:

Verzoeker is eigenaar van een landbouwbedrijf en heeft in 2013 een steunaanvraag ingediend in het kader van maatregel 214 “Agromilieubetalingen” uit het plattelandsontwikkelingsprogramma, gefinancierd door het ELPFO, voor de periode 2007-2013. De aanvraag werd goedgekeurd en verzoeker is in het kader van deze maatregel een vijfjarige agromilieuverbintenis aangegaan. Een van de daaruit volgende verplichtingen is dat verzoeker de activiteiten voor vijf opeenvolgende jaren op dezelfde landbouwgrond moet uitvoeren. Voor het jaar 2016/2017 bestaat onenigheid werd over het gebruik van alle door aanvrager aangegeven percelen grond. In mei 2017, ongeveer tien maanden nadat verzoeker ervan kennis had gekregen dat hij in 2016/2017 geen gebruik zou mogen maken van een aantal van de door hem in de aanvraag aangegeven percelen heeft verzoeker bij het Bulgaarse bestuursorgaan aangegeven zijn agromilieuverbintenis te beëindigen. In augustus 2018 besluit het bestuursorgaan vervolgens tot beëindiging van de meerjarige verbintenis in het kader van de maatregel, wegens niet-nakoming van de toepasselijke voorwaarden. Vervolgens heeft het nationaal landbouwfonds een procedure ingeleid voor terugbetaling van 20% van de uitbetaalde steun. Verzoeker in deze zaak betwist dit besluit tot terugbetaling van een deel van de uitbetaalde steun, op grond dat hij de aangegane verbintenissen niet kon blijven nakomen en niet kon waarborgen dat hij de aanvankelijk aangegeven percelen grond zou gebruiken. Volgens verzoeker is er sprake van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden die als rechtvaardigingsgrond kunnen dienen om hem te ontslaan van de verplichting tot terugbetaling van een deel van de ontvangen betalingen. De vraag is of, als ervan uit kan worden gegaan dat er sprake is van herverkaveling, als reden voor het niet kunnen nakomen van de verplichting, dit dan een omstandigheid vormt waarvoor de begunstigde van de steun niet verantwoordelijk is, en hem dit het recht geeft de terugbetaling van de ontvangen steun te weigeren.

Overweging:

Artikel 45, lid 4, van verordening 1974/2006 bepaalt: „In het geval dat een begunstigde een aangegane verbintenis niet kan blijven nakomen doordat zijn bedrijf wordt herverkaveld of binnen een ruilverkaveling van overheidswege of een door de bevoegde autoriteiten goedgekeurde ruilverkaveling valt, neemt de lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de verbintenis aan de nieuwe bedrijfssituatie worden aangepast. Is een dergelijke aanpassing onmogelijk, dan eindigt de verbintenis en wordt geen terugbetaling verlangd voor de periode waarin de verbintenis daadwerkelijk is nagekomen.” Volgens de verwijzende rechter regelt deze bepaling drie gevallen: herverkaveling van een bedrijf en een begunstigde is het voorwerp van een ruilverkaveling van overheidswege of een door de bevoegde autoriteiten goedgekeurde ruilverkaveling. De verwijzende rechter is van oordeel dat volgens een letterlijke uitlegging van het begrip „herverkaveling van het bedrijf” kan worden aangenomen dat de eerste situatie een geval als dat in de onderhavige zaak betreft. Indien wordt aangenomen dat het onderhavige geval kan worden ingedeeld onder een van de in artikel 45, lid 4, van verordening 1974/2006 geregelde gevallen, dan zou de verplichting tot terugbetaling van de ontvangen steun niet behoren tot de rechtsgevolgen van de beëindiging van de agromilieuverbintenis, wanneer de verbintenis niet aan de nieuwe bedrijfssituatie worden aangepast. Indien het onderhavige geval moet worden ingedeeld onder een van de gevallen van de betrokken regeling, moet worden vastgesteld of het feit dat Bulgarije niet de nodige maatregelen heeft genomen om de verbintenis van de begunstigde aan de nieuwe bedrijfssituatie aan te passen, een rechtvaardiging vormt dat er geen terugbetaling wordt vereist voor het tijdvak waarin de verbintenis daadwerkelijk is nagekomen. Voor zover de eerste prejudiciële vraag ontkennend moet worden beantwoord, vraagt de verwijzende rechter zich af welke uitlegging moet worden gegeven aan artikel 31 van verordening 73/2009. De verwijzende rechter stelt dat hij uitleggingsrichtsnoeren nodig heeft om een bepaling van Unierecht met voorrang toe te passen. Enerzijds wist de begunstigde dat de gesloten overeenkomsten over het gebruik van andermans percelen telkens voor de duur van een jaar werden gesloten en dat de eigenaren van een aantal percelen grond waarvoor hij steun ontving, kunnen weigeren om een overeenkomst voor elk volgend jaar te sluiten. Anderzijds voert verzoeker aan dat in 2015 nieuwe strengere voorwaarden in het kader van maatregel 214 zijn ingevoerd, waardoor een aantal begunstigden van de maatregel zich genoodzaakt zagen af te zien van deelname aan vrijwillige overeenkomsten. De verwijzende rechter oordeelt dat het voor de beslechting van het geding van belang is welke uitlegging moet worden gegeven aan artikel 31 van verordening 73/2009, mede met het oog op de aard van de mededelingstermijn van artikel 75, lid 2, van verordening 1122/2009.

Prejudiciële vragen:

1. Kan, op grond van de uitlegging van artikel 45, lid 4, van verordening (EG) nr. 1974/2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1698/2005, ervan worden uitgegaan dat er in een geval als het onderhavige sprake is van „herverkaveling” of „ruilverkaveling”, waardoor een begunstigde een aangegane verbintenis niet kan blijven nakomen?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, vormt het feit dat een lidstaat niet de nodige maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat de verbintenis van een begunstigde aan de nieuwe bedrijfssituatie wordt aangepast, een rechtvaardiging om geen terugbetaling van de middelen te verlangen voor de periode waarin de verbintenis daadwerkelijk is nagekomen?

3. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, welke uitlegging moet dan worden gegeven aan artikel 31 van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009, gelet op de vastgestelde feiten van het hoofdgeding, en wat is de aard van de termijn van artikel 75, lid 2, van verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: EZK; LNV

Gerelateerde documenten