C-344/15 National Roads Authority

Contentverzamelaar

C-344/15 National Roads Authority

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   20 augustus 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   06 september 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   06 oktober 2015
Trefwoorden:  btw; verstoring mededinging

Onderwerp
Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Verzoekster is naar nationaal recht aangewezen als ‘wegenautoriteit’ voor nationale wegen. De betreffende tolwegen zijn nationale wegen waarvoor zij dan ook als ‘wegenautoriteit’ verantwoordelijk is. Zij is op grond van de Roads Act bevoegd een tolstelsel in te stellen, waarvoor zij aan wettelijke regels moet voldoen. Voor de inning van de tolbedragen, waarvoor een maximum is gesteld, en voor aanleg en onderhoud van de wegen mag zij derden inschakelen, hetgeen vaak gebeurt op basis van publiek/privaat partnerschap. De private partijen brengen btw op de tolgelden in rekening. Deze situatie geldt voor de meeste tolwegen maar er zijn uitzonderingen, die op andere wijze worden geëxploiteerd en waarvoor NRA zelf recht heeft op de betaalde tolgelden. Verzoekster heeft de IER belastingdienst (verweerster) verzocht om terugbetaling btw over juli/augustus 2010 over ontvangen tolgelden voor twee wegen omdat zij als publiekrechtelijk lichaam niet als belastingplichtige zou moeten worden aangemerkt. Zij heeft eerder wel opgave voor de btw gedaan. Verweerster weigert de teruggave, zij stelt dat de NRA hier op grond van de tweede alinea van artikel 13, lid 1 van RL 2006/112 niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt omdat dit tot verstoring van de mededinging zou leiden. Verzoekster is het daar niet mee eens en stelt beroep in bij de verwijzende instantie.

De verwijzende IER rechter (Commissie van Beroep) moet dus nagaan of hier sprake is van verstoring van de mededinging. Gezien de ligging van de tolwegen (ver uit elkaar) kan naar haar mening geen sprake zijn van concurrentie en zij ziet dan ook geen benadeling van de private partijen die wel btw moeten heffen. Verzoekster is ook de enige aangewezen partij in IER die een tolregeling kan instellen en uitvoeren. Voor een private partij is de aanleg van een tolweg praktisch (vrijwel) onmogelijk. Verweerster verwijst naar arrest C-288/07 Isle of Wight Council e.a., waarin het HvJEU de tweede alinea van artikel 13 nader heeft uitgelegd: zelfs bij niet-concurrerende werkzaamheden kan sprake zijn van verstoring van de mededinging. Zij stelt dat de centrale vraag zou moeten zijn of een dergelijk vermoeden reeds geldt op basis van de aard van de werkzaamheid, of dat het van belang is om na te gaan of de twee werkzaamheden identiek of vergelijkbaar zijn vanuit het perspectief van de consument en voorzien in dezelfde behoeften van de consument, zodat een verschil in de fiscale behandeling van de twee entiteiten een duidelijke invloed zou hebben op de keuze van de gemiddelde consument tussen de ene of de andere dienst.
De aan het HvJEU voorgelegde vragen luiden als volgt:
• Indien een publiekrechtelijk lichaam een werkzaamheid uitvoert zoals het verlenen van toegang tot een weg tegen betaling van tol, en indien er in de lidstaat private entiteiten zijn die, op basis van een met het betrokken publiekrechtelijke lichaam op grond van nationale wettelijke bepalingen gesloten overeenkomst, op andere tolwegen tol innen, moet de tweede alinea van artikel 13 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad dan aldus worden uitgelegd dat het betrokken publiekrechtelijke lichaam geacht moet worden in concurrentie te zijn met de betrokken private exploitanten met als gevolg dat de behandeling van het openbare lichaam als niet-belastingplichtige geacht wordt te leiden tot een verstoring van de mededinging  van enige betekenis, ondanks dat
(a) er feitelijk geen concurrentie bestaat noch kan bestaan tussen het openbare lichaam en de betrokken private exploitanten en

(b) niets erop wijst dat er een reële mogelijkheid is dat een private exploitant tot de markt toetreedt om een tolweg aan te leggen en te exploiteren die concurreert met de door het openbare lichaam geëxploiteerde tolweg?
• Als er geen sprake is van een vermoeden, aan de hand van welke exercitie moet dan worden vastgesteld of er een verstoring van de mededinging van enige betekenis is in de zin van de tweede alinea van artikel 13 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-288/07 Isle of Wight Council ea
Specifiek beleidsterrein: FIN mede EZ

Gerelateerde documenten