C-346/23 Banco Santander

Contentverzamelaar

C-346/23 Banco Santander

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     1 augustus 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     18 september 2023

Trefwoorden: procesbevoegdheid, consumentenverenigingen

Onderwerp: Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten: artikel 52, lid 2.

Feiten:

Tussen mei 2007 en maart 2009 hebben de leden Alberto en Andrea van Auge, de verzoekende partij in eerste aanleg en verwerende partij in hoger beroep, vijf orders geplaatst voor de aankoop van financiële producten bij Banco Santander S.A., verwerende partij in eerste aanleg en verzoekende partij in hoger beroep. De aankoop gebeurde onder de voorwaarden van de richtlijn 2004/39/EG betreffende markten voor financiële instrumenten (hierna: „MiFID I”).

Auge stelde namens haar leden een vordering in tegen Banco Santander S.A., waarin zij de nietigverklaring op grond van dwaling vorderde van de voornoemde overeenkomsten voor de aankoop van financiële producten en de terugbetaling aan de beleggers. Die vordering werd toegewezen voor 2007 en 2008 en afgewezen voor 2010. De Provinciale rechtbank van Granada verwierp het door Banco Santander S.A. ingestelde hoger beroep. De rechtbank bevestigde het in eerste aanleg gewezen vonnis door te oordelen dat Banco Santander S.A. geen rekening had gehouden met het beleggersprofiel van de klanten en hun geen duidelijke en volledige precontractuele informatie had gegeven over de risico’s van de aangekochte producten. Banco Satander S.A. heeft een buitengewoon beroep wegens procedurefout en een cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van de Provinciale rechtbank van Granada, die beide ontvankelijk werden verklaard.

Banco Santander S.A. betoogt in hoger beroep dat Auge niet over actieve procesbevoegdheid beschikt om namens haar leden in rechte op te treden, omdat de aangekochte producten niet van gangbaar en algemeen gebruik zijn, maar het integendeel gaat om speculatieve financiële producten met een hoge economische waarde, die niet meer onder gewone consumentenproducten vallen.

Overweging:

De verwijzende rechter is niet bekend dat het Hof zich uitdrukkelijk heeft uitgesproken over de beoordelingsbevoegdheid van de nationale rechter ten aanzien van de procesbevoegdheid van consumenten- en gebruikersverenigingen om op de MiFID I-regelgeving gebaseerde rechten uit te oefenen. De verwijzende rechter vraagt zich daarom af of in bepaalde omstandigheden, ook al ontneemt de omvang of de complexiteit van een belegging de belegger niet zijn hoedanigheid van consument, de procesbevoegdheid van een consumentenvereniging om hem te vertegenwoordigen kan worden beperkt wanneer wordt vastgesteld dat er een risico van procedurefraude bestaat, bestaande in het vermijden van de betaling van griffierechten en de gevolgen van een verwijzing in de kosten door niet persoonlijk maar via een consumentenvereniging te procederen.

Prejudiciële vragen:

1. Mag de nationale rechter, gelet op het feit dat consumentenverenigingen over procesbevoegdheid beschikken om beleggers/consumenten in rechte te vertegenwoordigen die aanklagen dat een onderneming die beleggingsdiensten aanbiedt is tekortgeschoten in haar verplichtingen bij de verkoop van complexe financiële producten, die bevoegdheid bij wijze van uitzondering beperken wanneer het, in het kader van een individuele vordering, gaat om beleggers met een hoge financiële draagkracht die transacties verrichten die niet kunnen worden geacht gewoon en wijdverbreid van aard te zijn, en die het geding laten voeren door de consumentenvereniging als vertegenwoordiger, waardoor zij in een gerechtelijke procedure die een zeer hoog bedrag betreft in aanmerking kunnen komen voor een eventuele vrijstelling van procedurekosten, waarbij zij de betaling van griffierechten kunnen vermijden en de kosten van de tegenpartij in geval van ongegronde of zelfs roekeloze vorderingen niet hoeven te betalen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Reliantco Investments en Reliantco Investments Limassol Sucursala Bucureşti, C-500/18; EOS KSI Slovensko, C-448/17.

Specifiek beleidsterrein: FIN, EZK.

Gerelateerde documenten