C-348/24 Compania de Distribucion Integral Logista
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 28 juli 2024 Schriftelijke opmerkingen: 4 september 2024
Trefwoorden: douanewaarde; certificaat van oorsprong
Onderwerp: - Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek: artikel 29, artikel 76, lid 1, onder c), artikelen 84, 98 en 201, artikel 112, lid 3, en artikel 214; - Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek: artikelen 95, 97 duodecies, 97 quindecies, 97 unvicies, en 118 alsmede, in de versie zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1762/1995 van de Commissie van 19 juli 1995: artikel 147; - Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie: artikel 70; - Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie: artikelen 128 en 347.
Feiten: Corporación Habanos (hierna: CH) verkoopt sigaren en regelt het vervoer ervan van Cuba naar het douane-entrepot in Agoncillo. CH heeft sigaren verkocht aan Altadis, die een deel heeft verkocht aan Logista, die op haar beurt een deel heeft verkocht in Ceuta en Melilla, gebieden buiten het douanegebied van de Unie. De belastingdienst heeft een reeks processen-verbaal van bezwaar van Logista tegen de regularisatie uit hoofde van het gemeenschappelijk buitentarief opgesteld. De redenen hiervoor zijn dat de aangegeven douanewaarde in verband met de verkoop van de sigaren door CH aan Altadis niet voldeed aan de voorwaarden, en dat de ingevoerde sigaren niet in aanmerking kwamen voor de tariefpreferenties die werden toegepast. De belastingdienst heeft navorderingsaanslagen aanhangig gemaakt, waartegen Logista bezwaar heeft gemaakt, en uiteindelijk een cassatieberoep tegen heeft ingesteld.
Overweging: De verwijzende rechter wil uitleg van bepaalde voorschriften van verordening 2454/93 en verordening 2913/92, om te kunnen bepalen of de navorderingsaanslagen rechtmatig zijn. Het gaat hierbij om de vaststelling van de douanewaarde van invoergoederen die onder de regeling douane-entrepot zijn geplaatst en vervolgens in het vrije verkeer zijn gebracht. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter om duidelijkheid over bepalingen inzake de geldigheid van bewijzen van oorsprong voor goederen die onder bepaalde bijzondere regelingen zijn geplaatst.
Prejudiciële vragen: 1. Kan, wat de douanewaarde van goederen betreft, artikel 29 CDW aldus worden uitgelegd dat het enkel de methode regelt voor de vaststelling van de douanewaarde – dat wil zeggen de transactiewaarde, onverminderd eventueel toe te passen bijtellingen of aftrekkingen – en niet het tijdstip bepaalt op basis waarvan die vaststelling moet plaatsvinden?
2. Moet, overwegende dat volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie betreffende artikel 29 CDW de methode voor de vaststelling van de douanewaarde op basis van de transactiewaarde van toepassing is wanneer goederen zijn verkocht voor uitvoer naar de Europese Unie, dat artikel, in samenhang met artikel 112, lid 3, CDW en artikel 214 CDW, aldus worden uitgelegd dat de plaatsing van goederen onder de regeling douane-entrepot volgens de vereenvoudigde procedure van artikel 76, lid 1, onder c), CDW met zich meebrengt dat de goederen zijn verkocht, of kunnen worden geacht te zijn verkocht, voor uitvoer naar de Europese Unie? Is het voor het antwoord op deze vraag relevant dat de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht nadat zij zijn overgedragen terwijl zij zich in een douane-entrepot bevonden?
3. Voor het geval dat de vragen in het vorige punt ontkennend worden beantwoord, en in aanmerking nemend dat de regeling douane-entrepot, als schorsingsregeling, niet bepalend is voor het ontstaan van de douaneschuld, die ontstaat op het tijdstip waarop de goederen in het vrije verkeer worden gebracht, kunnen artikel 29, artikel 112, lid 3, en artikel 214 CDW dan niettemin aldus worden uitgelegd dat het temporele referentiepunt voor de vaststelling van de douanewaarde het tijdstip is waarop de goederen onder de regeling douane-entrepot zijn geplaatst? Of moeten voornoemde bepalingen aldus worden uitgelegd dat die waarde moet worden berekend op basis van het tijdstip waarop de goederen in het vrije verkeer worden gebracht, dat wil zeggen wanneer de douaneschuld ontstaat, ook indien de goederen vóór dat tijdstip waren opgeslagen in een douane-entrepot?
4. Kan, ingeval van opeenvolgende verkopen, artikel 147 UCDW aldus worden uitgelegd dat op grond van het enkele feit dat goederen onder de regeling douane-entrepot zijn geplaatst, de verkoop die voorafgaat aan de laatste verkoop als gevolg waarvan de goederen het douanegebied zijn binnengebracht, worden geacht te hebben plaatsgevonden voor uitvoer naar de Europese Unie?
5. Moeten, wat de certificaten van oorsprong betreft, de artikelen 118 en 97 duodecies UCDW aldus worden uitgelegd dat indien het bewijs van het in het vrije verkeer brengen van de goederen wordt ingediend na het verstrijken van de termijn van twee jaar, het recht op toepassing van de tariefvoordelen wegens preferentiële oorsprong vervalt, ook al is het certificaat van oorsprong op basis waarvan aanspraak op de tariefpreferentie wordt gemaakt, gebruikt bij het binnen die termijn van twee jaar gedeeltelijk in het vrije verkeer brengen van de invoergoederen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-116/12 ; C-306/04 Compaq Computer International Corporation ; C-529/16 Hamamatsu Photonics Deutschland; C-1/18 Oribalt Rîga; C-46/16 LS Customs Services; C-11/89 Unifert; C-263/06 en Carboni e derivati.
Specifiek beleidsterrein: FIN