C-349/14 Pazdziej
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 5 september 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 22 september 2014 Schriftelijke opmerkingen: 22 oktober 2014 Trefwoorden: belastingen; voorrechten en immuniteiten (EU-ambtenaren)
Onderwerp Protocol nr 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie
Verzoekster is EU-ambtenaar en woont met haar levenspartner (geregistreerd partnerschap) in FRA, waar het koppel een woning bezit. Zij heeft bij de belastingAut een verzoek ingediend om haar bezoldiging als EU-ambtenaar niet in aanmerking te nemen voor de berekening van de door haar te betalen woonbelasting. De Rb Lille wijst haar verzoek toe, maar verweerder (onderminister Begroting) heeft cassatieberoep tegen het vonnis ingesteld. Artikel 12 van het Protocol voorrechten en immuniteiten van de EU bepaalt: „[...] de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie onderworpen aan een belasting ten bate van de Unie op de door haar betaalde salarissen, lonen en emolumenten. / Zij zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Unie betaalde salarissen, lonen en emolumenten.” In de nationale regelgeving is opgenomen dat voor de berekening van het te betalen bedrag de inkomsten ontvangen door ambtenaren van internationale organisaties wel in aanmerking worden genomen.
De verwijzende FRA rechter (RvS) haalt het arrest C-229/98 aan waarin het HvJ heeft geoordeeld dat het mogelijk moet zijn een belastingvoordeel dat zonder discriminatie wordt toegekend aan gezinnen waarvan de inkomsten een bepaald bedrag niet overschrijden, wordt geweigerd aan gezinnen waarvan een van de echtgenoten de hoedanigheid van ambtenaar of personeelslid van de EG heeft. Maar in arrest C-558/10 oordeelt het HvJEU dat het Protocol eraan in de weg staat dat die bezoldigingen in aanmerking worden genomen voor de berekening van het bedrag van de verschuldigde belasting. Verweerder meent dat de Rb Lille ten onrechte heeft geoordeeld dat geen toepassing mag worden gegeven aan de FRA bepalingen. De verwijzende rechter is voor de beoordeling van dat middel afhankelijk van het antwoord op de volgende door hem aan het HvJEU voorgelegde vraag: „Staan de bepalingen van de tweede alinea van artikel 12 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie eraan in de weg staan dat de bezoldiging van een ambtenaar of ander personeelslid van de Europese Unie, lid van een fiscaal huishouden, op enigerlei wijze in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de theoretische inkomsten van dat fiscale huishouden, wanneer de inaanmerkingneming van die bezoldiging gevolgen kan hebben voor het bedrag van de door dat fiscale huishouden verschuldigde belasting, of dienen verder consequenties te worden verbonden aan het arrest van het Hof van 14 oktober 1999 (zaak C-229/98) in de gevallen waarin een dergelijke bezoldiging slechts in aanmerking wordt genomen om, voor de eventuele toepassing van een sociale maatregel die vrijstelling van een belasting, toepassing van een aftrek op de belastinggrondslag of, meer algemeen, vermindering van de belasting beoogt, na te gaan of de theoretische inkomsten van het fiscale huishouden lager zijn dan het maximum dat in het nationale recht voor de toekenning van het voordeel van die sociale maatregel – in voorkomend geval gedifferentieerd naargelang van de hoogte van de theoretische inkomsten – is bepaald?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-229/98 Vander Zwalmen en Massart; C-558/10 Bourges-Maunoury Specifiek beleidsterrein: FIN