C-349/25 Banka DSK e.a.  

Contentverzamelaar

C-349/25 Banka DSK e.a.  

Prejudiciële hofzaak

Dit fiche is slechts een samenvatting. De verwijzingsbeschikking is bepalend

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     6 oktober 2025

Schriftelijke opmerkingen:                     22 november 2025

Trefwoorden: consumentenkredietovereenkomsten, oneerlijke bedingen, jaarlijks kostenpercentage

Onderwerp: Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: artikel 6, lid 1, artikel 7, lid 1; Richtlijn 2008/48 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten: artikel 23.

Bij de verwijzende rechter zijn vijf civielrechtelijke betalingsbevelprocedures aanhangig gemaakt door financiële handelaren. In deze eenzijdige betalingsbevelprocedures vorderen zij betaling van de kredietsom van verschillende consumenten voor hun kredietovereenkomsten, wat leidt tot geschillen over de geldigheid van deze overeenkomsten. De verwijzende rechter stelt vast dat het in de overeenkomsten vermelde jaarlijkse kostenpercentage vaak onjuist berekend is. Het Bulgaars recht beperkt echter de mogelijkheid van rechters om in de betalingsbevelprocedures het kostenpercentage te toetsen. Daarnaast neemt de schuldenaar vaak zelf geen deel aan de procedures. De Bulgaarse rechter vraagt zich daarom af of het gebrek aan controlebevoegdheden van de rechter verenigbaar is met het Unierecht, en of de nationale procedurele regels aanpassingen behoeven om de bescherming van consumenten te waarborgen. 

Prejudiciële vragen: 
1.    Staan artikel 23 van richtlijn 2008/48/EG [van 23 april 2008] inzake kredietovereenkomsten voor consumenten alsook artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten een nationale rechtspraak toe volgens welke een rechter in een eenzijdige betalingsbevelprocedure waaraan de schuldenaar niet deelneemt, de juistheid van het in een consumentenkredietovereenkomst vermelde jaarlijkse kostenpercentage niet mag controleren aan de hand van rekenkundige methoden om na te gaan of de toepassing ervan leidt tot een resultaat dat in de buurt ligt van de verwachte kosten die voortvloeien uit de vermenigvuldiging van het kredietbedrag met het bedrag van het jaarlijkse kostenpercentage, gecorrigeerd naar rato van de looptijd van de overeenkomst? 


2.    Staan artikel 23 van richtlijn 2008/48/EG [van 23 april 2008] inzake kredietovereenkomsten voor consumenten alsook artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten een nationale rechtspraak toe die inhoudt dat, hoewel de nationale rechter de consumentenkredietovereenkomst waarop de vordering is gebaseerd, nietig verklaart wegens de onjuiste vaststelling van het bedrag van de daarin opgenomen kredietkosten, een onjuiste vermelding van het jaarlijkse kostenpercentage en inconsistenties in het aflossingsschema (berekeningsfouten), niettemin de nationale wet toepassing vindt op grond waarvan voorlopige tenuitvoerlegging jegens de consument mogelijk is voor een uitstaand schuldbedrag zoals dat blijkt uit door de schuldeiser overgelegde eigen boekhoudstukken, alvorens de consument de gelegenheid heeft gehad bezwaar te maken tegen de ten uitvoer te leggen rechtshandeling en zonder dat er enige andere mogelijkheid bestaat tot toetsing van de juistheid van het gevorderde schuldbedrag zoals vermeld in de [overgelegde] boekhoudstukken voordat de tenuitvoerlegging wordt gelast? 


3.    Staan artikel 23 van richtlijn 2008/48/EG [van 23 april 2008] inzake kredietovereenkomsten voor consumenten alsook artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, zoals uitgelegd overeenkomstig de aanwijzingen in de punten 47 en 48 van het arrest van het Hof in de zaak Profi Credit Bulgaria (C-170/21), een nationale rechtspraak toe die inhoudt dat, hoewel de verzoekende schuldeiser in een eenzijdige betalingsbevelprocedure – waaraan de schuldenaar niet deelneemt – heeft erkend dat hij in het kader van een consumentenkredietovereenkomst betalingen als tegenprestatie heeft ontvangen die deels ook op oneerlijke bedingen berustten, en de nationale rechters hebben geoordeeld dat de overeenkomst in haar geheel nietig is en de consument alleen de terugbetaling van het ontvangen netto-kredietbedrag verschuldigd is, de door de schuldenaar op grond van de nietige bedingen verrichte betalingen desondanks niet volledig met het op grond van de overeenkomst ontvangen netto kredietbedrag (hoofdsom) worden verrekend en, ondanks een bestaande bijzondere nationale regeling die door sommige nationale rechters aldus wordt uitgelegd dat de rechter ambtshalve mag optreden, alleen de door de kredietgever aan de hoofdsom toegerekende vorderingen worden verrekend, waarbij de op grond van het ongeldige deel van de kredietovereenkomst verrichte betalingen worden geacht rechtsgeldig te zijn verricht tot nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de hoofdsom, terwijl de nationale rechters daarentegen in situaties waarin de consument ten aanzien van de hoofdsom een restbedrag aan de kredietgever verschuldigd blijft, op grond van een andere soortgelijke nationale regeling die voorziet in een uitzondering op de algemene procedureregels, onvoorwaardelijk erkennen dat de schuldeiser het recht heeft om, niettegenstaande de nietigheid van de overeenkomst, in dezelfde procedure een veroordeling van de consument tot betaling van de resterende hoofdsom te verkrijgen zonder een nieuw verzoek te moeten indienen (en de toepassing van deze regeling door sommige nationale rechters wordt geweigerd met betrekking tot de verrekening van door de schuldenaar verrichte betalingen)? 


4.    Staan artikel 23 van richtlijn 2008/48/EG [van 23 april 2008] inzake kredietovereenkomsten voor consumenten alsook artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten een nationale rechtspraak toe volgens welke in een eenzijdige gerechtelijke procedure waarin een kredietgever verplicht is om de tekst van een consumentenkredietovereenkomst en de bijlagen daarbij over te leggen en waarin hij verklaard heeft dat er op grond van deze overeenkomst betalingen zijn verricht, waarbij hij evenwel het exacte bedrag van deze betalingen niet heeft gespecificeerd maar alleen het uitstaande saldo heeft aangegeven, de vermelding van de delen van de overeenkomst die aan een bepaalde vordering ten grondslag liggen volstaat om tot gedwongen tenuitvoerlegging tegen een consument te leiden indien deze geen bezwaar maakt binnen de wettelijk voorgeschreven termijn, zonder rechterlijke toetsing van de vraag of de erkende betalingen waarvan het bedrag niet is vermeld, betrekking hadden op contractueel verschuldigde bedragen die berusten op oneerlijke of nietige bedingen of die de grondslag vormen voor een onjuiste berekening van het jaarlijkse kostenpercentage? 


5.    Moeten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat zij verlangen dat wanneer een nationale rechter in een eenzijdige procedure wordt verzocht om uitvaardiging van een betalingsbevel op basis van een consumentenkredietovereenkomst die voorziet in regelmatige betalingen volgens een bepaald (aflossings)schema en wanneer de bij de nationale rechter ingestelde schuldvordering niet overeenstemt met het bedrag van de volledige schuld uit hoofde van de consumentenkredietovereenkomst, er ter onderbouwing van deze vordering bepaalde gegevens moeten worden overgelegd tot staving van het gevorderde bedrag aan de hand van het overeengekomen aflossingsschema, zoals bijvoorbeeld de vervaldatum van de toe te kennen aflossingstermijn, de aard van de als tegenprestatie voor dat bedrag ontvangen diensten of goederen (bijvoorbeeld een prijs, een terugbetaling, een rentevoordeel of een vergoeding) alsook het concrete bedrag van de termijnbetaling, met dien verstande dat de consument zelf moet beoordelen of hij de vordering uitsluitend op basis van de door de schuldeiser aan de rechter verstrekte informatie verschuldigd is en dat, wanneer hij geen bezwaar maakt, de rechter verplicht is om een bevel tot tenuitvoerlegging van de vordering van de schuldeiser uit te vaardigen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-170/21 Profi Credit Bulgaria, C-714/22 Profi Credit Bulgaria, C-377/14, C-448/17 EOS KSI Slovensko, C-807/19 DSK Bank en FrontEx International, C-379/21 TBI Bank, C-425/23 City Cash e.a.

Specifiek beleidsterrein: EZ