C-351/04, Ikea, arrest van 27 september 2007
Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 27 september 2007, in de zaak C-351/04, Ikea Wholesale Ltd tegen Commissioners of Customs & Excise
Betrokken departementen
EZ, FIN, BZ
Sleutelwoorden
Anti-dumping; berekeningsmethode negatieve dumpingmarges; WTO-geschillenbeslechting
Beleidsrelevantie
Verhouding gemeenschapsrecht en WTO (geldigheid van gemeenschapshandeling in verhouding tot uitkomsten WTO-geschillenbeslechting).
Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Het Dispute Settlement Body (hierna: DSB) van de Wereldhandelsorganisatie (hierna: WTO) heeft in het kader van een WTO-geschilprocedure bevestigd dat de Gemeenschap, door een bepaalde berekeningsmethode in Verordening 2398/97 (hierna: Vo 2398/97) te hanteren, handelt in strijd met de antidumpingovereenkomst van WTO.
De Commissioners of Customs & Excise (CCE) weigert de antidumpingrechten die Ikea Wholesale (hierna: Ikea) had betaald op grond van Vo 2398/97 voor de invoer van katoenen beddengoed uit Pakistan en India terug te betalen. Ikea stelt dat zowel Vo 2398/97 zelf als de daarin opgenomen berekening van de hoogte van de antidumpingrechten onrechtmatig was met verwijzing naar het standpunt van het DSB. Het High Court of Justice (hierna: High Court) behandelt het geschil over de weigering en stelt prejudiciƫle vragen.
Volgens het HvJ komt de belangrijkste van de vragen er op neer of zij de geldigheid van Vo 2398/97 moet beoordelen in het licht van de antidumpingovereenkomst zoals uitgelegd door DSB. Het HvJ geeft allereerst aan dat het volgens vaste rechtspraak handelingen van de gemeenschapsinstellingen niet toetst aan de WTO-overeenkomsten. Dat is anders als de Gemeenschap uitvoering wil geven aan een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting of als uitdrukkelijk wordt verwezen naar bepalingen van die overeenkomsten. Het HvJ concludeert dat uit de vervolgverordeningen blijkt dat de Gemeenschap terugbetaling heeft uitgesloten en geen uitvoering heeft willen geven aan enige in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting. Het HvJ toetst vervolgens aan Verordening 384/96 (basisverordening toepassing antidumpingmaatregelen) en concludeert dat Vo 2398/97 ongeldig is voor zover voor de berekening van de negatieve dumpingmarges de zogenoemde nulmarge-methode wordt gehanteerd. Het is aan de nationale autoriteiten om de consequenties te trekken uit een dergelijke ongeldigheidsverklaring. Ikea kan zich in de onderhavige procedure voor het High Court op de ongeldigheid van de Vo 2398/97 beroepen; weliswaar niet vanwege de WTO-DSB uitspraak, maar omdat het Hof genoemde verordening heeft getoetst aan het interne gemeenschapsrecht (de basisverordening anti-dumping) en daarmee in strijd heeft bevonden.
Eerste inventarisatie van mogelijke effecten
Het Hof van Justitie handhaaft het uitgangspunt dat zij niet toetst aan WTO-recht. Indirect toetst het Hof echter wel aan het WTO-recht aangezien de basisverordening uitvoering geeft aan de antidumpingovereenkomst van de WTO. Een uitspraak van het DSB-mechanisme voor geschillenbeslechting werkt uitsluitend tussen de WTO-lidstaten die partij zijn bij een geschil. De verliezende partij is slechts verplicht om haar bestreden wetgeving alsnog voor de toekomst in overeenstemming te brengen met het WTO-recht en de verplichting daartoe geldt uitsluitend jegens de winnende partij. Vernietiging van een EG-Verordening door het HvJ daarentegen werkt ex tunc en jegens een ieder.
Voorstel van behandeling
De ICER stelt voor het arrest en het bijbehorende signaleringsfiche ter kennisneming te verzenden naar de ministers van EZ, FIN en BZ, alsmede naar de staatssecretaris van Europese Zaken. Een vervolgfiche is niet nodig.