C-351/22 Neves 77 Solutions
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 2 augustus 2022 Schriftelijke opmerkingen: 19 september 2022
Trefwoorden: tussenhandel diensten, bestuurlijke boete, verbeurdverklaring, onevenredigheid van de sanctie
Onderwerp:
Besluit 2014/512/GBVB betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren
Feiten:
In 2009 heeft het Oekraïense staatsbedrijf SFTE met het Indiase staatsbedrijf Hindustan een overeenkomst gesloten voor de levering en reparatie van burgervliegtuigen, met onderdelen geproduceerd in Rusland. Na de invasie van Oekraïne in 2014 heeft SFTE de directe aankoop van de Russische onderdelen stopgezet. Op 04-01-2019 hebben SFTE als koper en Neves 77 Solutions (verzoekster) als verkoper een overeenkomst gesloten tot eigendomsoverdracht van 32 radiostations, waarbij verzoekster zich ertoe verbonden heeft de goederen te leveren in de Verenigde Arabische Emiraten. Twintig radiostations zijn vanuit Rusland geëxporteerd naar de VAE en in ontvangst genomen door SFTE. Vervolgens, heeft SFTE verzoekster gevraagd deze radiostations direct aan de rechtstreekse gebruiker in India te leveren. Op 26-07-2019 heeft het Roemeense departement voor exportcontrole (ANCEX) verzoekster in kennis gesteld dat het radiostation op een – door de Minister van Buitenlandse Zaken opgestelde – lijst (besluit nr. 901/2019) staat van militaire goederen die vallen onder de regeling voor controle op de uitvoer, invoer en andere transacties en dat buitenlandse handelstransacties mogen worden uitgevoerd op basis van een bevestiging van registratie en door ANCEX verleende vergunningen. Op 29-07-2019 heeft ANCEX verzoekster meegedeeld dat de tussenhandeldiensten met betrekking tot de radiostations binnen de werkingssfeer van besluit 2014/512/GBVB vielen. Verzoekster antwoordde hierop dat de radiostations bestemd waren voor civiel gebruik, dat besluit nr. 901/2019 niet van toepassing was op het moment van levering en, dat artikel 2, lid 2, onder a) van besluit 2014/512/GBVB evenmin van toepassing was omdat de radiostations niet aan Rusland of in Rusland waren verkocht maar aan Hindustan en omdat de geleverde modellen uitsluitend voor civiel gebruik zijn. De Roemeense dienst belastingfraude (verweerder) was van mening dat verzoekster artikel 2, sub 2, onder a) van besluit 2014/512/GBVB en OUG nr. 202/2008 geschonden had, en heeft een proces-verbaal van bestuurlijke overtreding opgesteld waarbij verzoekster een geldboete en als bijkomende sanctie een verbeurdverklaring is opgelegd. De Roemeense rechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat verzoekster het vermoeden van wettigheid en de gegrondheid van het proces-verbaal van bestuurlijke overtreding niet heeft kunnen weerleggen. Verzoekster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.
Overweging:
De verwijzende rechter wenst uitleg te verkrijgen van artikelen 5 en 7 van besluit 2014/512/GBVB omdat verzoekster zich beroept op de onevenredigheid van de maatregel van verbeurdverklaring. De verwijzende rechter wenst te vernemen of artikel 5 van besluit 2014/512/GBVB in de weg staat aan de invoering in het nationale recht van een dergelijke verplichting om de autoriteiten in kennis te stellen van transacties met betrekking tot goederen die vallen onder artikel 2, lid 2, onder a) van besluit 2014/512/GBVB, op straffe van automatische verbeurdverklaring van alle bedragen die zijn geïnd ten gevolge van de niet-nakoming van deze verplichting. De verwijzende rechter wenst verduidelijking of het verbod uit artikel 2, lid 2, onder a) van besluit 2014/512/GBVB van toepassing is op goederen afkomstig uit de Russische Federatie, die niet fysiek zijn ingevoerd op het grondgebied van een EU-lidstaat, gelet op het begrip ‘tussenhandeldiensten’. De verwijzende rechter benoemt dat in nationale rechtspraak over de toepassing van de maatregel van verbeurdverklaring, rekening gehouden is met beginselen uit rechtspraak van het EHRM. In die EHRM-zaken is geoordeeld dat de sanctie van verbeurdverklaring onevenredig is “in gevallen waarin de vastgestelde daadwerkelijke schending (en niet de mogelijke, nog niet begane schending) niet van dien aard is dat zij de staat schade berokkent, en dat in dergelijke situaties de inachtneming van het litigieuze beginsel ook moet worden onderzocht uit het oogpunt van de cumulatie van de verbeurdverklaring en de geldboete, teneinde na te gaan of de aan de overtreder opgelegde sanctie als geheel genomen niet verder gaat dan nodig is om het ermee nagestreefde doel te bereiken”.
Prejudiciële vragen:
1. Kan besluit 2014/512/GBVB, in het bijzonder de artikelen 5 en 7 ervan, in het licht van het beginsel van rechtszekerheid en het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel, aldus worden uitgelegd dat het (als civielrechtelijke sanctie) een nationale maatregel toestaat op grond waarvan alle bedragen die voortvloeien uit een transactie als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a), van besluit 2014/512/GBVB verbeurd mogen worden verklaard wanneer is vastgesteld dat een feit is gepleegd dat naar nationaal recht wordt gekwalificeerd als een bestuurlijke overtreding?
2. Moet artikel 5 van besluit 2014/512/GBVB aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten toestaat nationale maatregelen vast te stellen die voorzien in de automatische verbeurdverklaring van alle bedragen die voortvloeien uit een schending van de verplichting tot aanmelding van een onder artikel 2, lid 2, onder a), van besluit 2014/512/GBVB vallende transactie?
3. Is het verbod van artikel 2, lid 2, onder a), van besluit 2014/512/GBVB van toepassing wanneer de goederen die militair materieel vormen en waarvoor de tussenhandeldiensten zijn verleend, nooit fysiek op het grondgebied van de lidstaat zijn ingevoerd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-72/15)
Specifiek beleidsterrein: BZ