C-359/13 Martens

Contentverzamelaar

C-359/13 Martens

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   22 augustus 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   8 september 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   8 oktober 2013
Trefwoorden: studiefinanciering (stufi); vertrouwensbeginsel; burgerschap; vrij verkeer werknemers / personenverkeer; LGO

Onderwerp:
- VWEU artikel 18 (discriminatieverbod); 20 (burgerschap); 21 (vrij personenverkeer); 45 (vrij verkeer werknemers); 349 (reikwijdte Verdrag);
355 (territoriale werking)
- Vo. 1612/68 (sociale zekerheid)

Babette Martens is geboren in 1987 en heeft de NL nationaliteit. In 1993 emigreert zij met haar ouders naar BEL waar zij het (Vlaamstalige) onderwijs volgt. In 2006 schrijft zij zich in voor een (Engelstalige) voltijds bacheloropleiding “Science in Business Administration’ in Willemstad/NL Antillen. Haar ouders voorzien in belangrijke mate in de kosten van haar levensonderhoud. In 2011 voltooit zij de opleiding en vestigt zich in NL. Haar vader heeft in 2008 studiefinanciering (basisbeurs + OV) aangevraagd waarbij hij heeft aangekruist dat geen ander land dan NL haar studie bekostigt, dat zij ten minste drie jaar legaal in NL heeft gewoond in de zes jaar voor aanvang van de studie in Willemstad. MinOCW besluit vanaf 2007 studiefinanciering toe te kennen (basisbeurs voor uitwonende student + OV). Maar na een controle wordt in mei 2010 vastgesteld dat Martens in de periode augustus 2000 – juli 2006 niet ten minste drie jaar in NL heeft gewoond en dus niet voldoet aan het 3-uit-6-vereiste. Zij moet € 19.481,64 terugbetalen. Martens vecht dit besluit aan maar haar beroep wordt door de Rb DH ongegrond verklaard.
In hoger beroep stelt zij dat het vertrouwensbeginsel is geschonden gezien de eerdere honorering van haar aanvraag en zij bestrijdt het gebrek aan verbondenheid met de NL samenleving.
MinOCW geeft aan dat uit onderzoek is gebleken dat verzoeksters vader van oktober 2006 – oktober 2008 parttime in NL heeft gewerkt en voor die periode dan ook als ‘grensarbeider’ kan worden aangemerkt. Over die periode kan dan ook wel stufi worden uitgekeerd maar voor de overige perioden wordt het besluit gehandhaafd want het 3-uit-6-arrest is niet op verzoekster van toepassing.

De verwijzende NL rechter (CRb) schetst in de punt 2 het rechtskader en de ontwikkeling van de stuiefinanciering in NL sinds de jaren 80 van de vorige eeuw. Haar beroep op het vertrouwensbeginsel wordt niet gehonoreerd omdat de door haar ingevulde gegevens niet juist waren. De BELaut hebben de CRb laten weten dat in BEL naast een studietoelage ook aanspraak bestaat op kinderbijslag voor meerderjarige studenten en dat gemiddeld € 108 per maand is uitbetaald. Van Vlaamse zijde worden doorgaans geen toelagen verstrekt voor opleidingen aan onderwijsinstellingen die zijn gevestigd buiten de ‘Europese Hogeronderwijsruimte’.
In deze zaak is met name gebruik gemaakt van het recht op vrij verkeer: de emigratie naar BEL en het werken van de vader vanuit BEL in NL. De CRb gaat er dan ook vanuit dat deze zaak valt onder de werkingssfeer van VWEU artikel 45 en (het gelijke behandeling artikel 7) van Vo. 1612/68. MinOCW is weliswaar bereid om stuf toe te kennen over de periode van grensarbeid van de vader, maar het HvJEU heeft in eerdere arresten (C-389/87 en C-390/87 Echternach & Moritz, en C-7/94 Gaal) bepaald dat de hoedanigheid van kind van een migrerend EU-werknemer niet verloren hoeft te gaan als blijkt dat die hoedanigheid en de daaraan gekoppelde voordelen nodig blijven om de reeds aangevangen opleiding te voltooien. De volgende vragen worden aan het HvJEU voorgelegd:
I A. Moet het Unierecht, meer in het bijzonder artikel 45 van het VWEU en artikel 7, tweede lid, van Verordening nr. 1612/68, aldus worden uitgelegd dat dit zich ertegen verzet dat de EU-lidstaat Nederland het recht op studiefinanciering voor een opleiding buiten de EU van een meerderjarig kind ten laste van een in België wonende en gedeeltelijk in Nederland, gedeeltelijk in België werkende grensarbeider met de Nederlandse nationaliteit, beëindigt op het moment dat de grensarbeid wordt gestaakt en er uitsluitend nog werkzaamheden worden verricht in België, op de grond dat het kind niet voldoet aan het vereiste dat zij ten minste drie jaren van de zes jaren voorafgaand aan haar inschrijving bij de betreffende onderwijsinstelling in Nederland heeft gewoond?
1B. Indien er een bevestigend antwoord moet worden gegeven op vraag 1A, verzet het Unierecht zich ertegen dat, aangenomen dat aan de overige vereisten voor studiefinanciering is voldaan, studiefinanciering wordt toegekend voor een periode die korter is dan de duur van de opleiding waarvoor studiefinanciering is toegekend?
Indien het Hof bij de beantwoording van vraag 1A en 1B tot het oordeel komt dat de regelgeving inzake het recht op vrij verkeer van werknemers er niet aan in de weg staat dat over november 2008 tot en met juni 2011 of een gedeelte van die periode geen studiefinanciering aan Martens wordt toegekend:
2. Moeten de artikelen 20 VWEU en 21 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat de EU-lidstaat Nederland studiefinanciering voor een opleiding aan een onderwijsinstelling die is gevestigd in de LGO (Curaçao), waarop recht bestond omdat de vader van betrokkene in Nederland als grensarbeider werkzaam was, niet prolongeert op de grond dat betrokkene niet voldoet aan het voor elke Unieburger, daaronder begrepen zijn eigen onderdanen, geldende vereiste dat zij ten minste drie jaren van de zes jaren voorafgaand aan haar inschrijving voor die opleiding in Nederland heeft gewoond?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-158/07 Förster; C-22/08 Vatsouras; C-434/09 McCarthy; C-480/08 Teixeira; C-542/09 CIE/NL (‘3-uit-6-arrest’); C-611/10 en C-612/10 Hudziski; C-20/12 Giersch
Specifiek beleidsterrein: OCW
Mede SZW

Gerelateerde documenten