C-362/22 Ryanair 

Contentverzamelaar

C-362/22 Ryanair 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    3 augustus 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    20 september 2022

Trefwoorden: compensatie luchtreizigers, instapweigering, annulering

Onderwerp:

Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91

Feiten:

Verzoekers, VS, TU en RW, hebben in hun hoedanigheid van passagiers een luchtvervoersovereenkomst gesloten met verweerster, RYANAIR DAC, in haar hoedanigheid van luchtvaartmaatschappij, voor het traject Boekarest-Berlijn, met vertrek op 06-01-2020, om 21.15 uur, vanuit Boekarest. Op 06-01-2020, na het vervullen van de incheckformaliteiten, werd VS bij het instappen door het personeel van luchtvaartmaatschappij RYANAIR de toegang tot de vlucht geweigerd op grond dat hij als staatloze en familielid van een Roemeens staatsburger een visum nodig had om naar Duitsland te reizen. Nadat VS de toegang tot de vlucht was geweigerd, hebben de twee andere reizigers TU en RW, geweigerd om in te stappen, op grond dat hun reis naar Duitsland tot doel had VS te vergezellen. Daarom hebben verzoekers op 02-03-2020 bij de rechter in eerste aanleg een vordering ingesteld waarbij wordt verzocht verweerster te veroordelen tot betaling van de materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente.

Overweging:

In casu rijst de vraag hoe verordening 261/2004 moet worden uitgelegd in het licht van de noodzaak om het recht op compensatie te waarborgen van verzoekers die hebben geweigerd in te stappen op grond dat het doel van de reis waarvoor zij de verplaatsing naar Duitsland hadden gepland, niet meer kon worden verwezenlijkt. Hoewel de door de werknemers van verweerster meegedeelde instapweigering enkel verzoeker VS betrof, hebben de twee andere verzoekers geweigerd in te stappen op grond dat zij verzoeker VS aan wie de toegang tot de vlucht werd geweigerd, vergezelden. Hoewel de werknemers van de verwerende luchtvaartmaatschappij de toegang tot de vlucht niet hadden geweigerd aan de twee andere verzoekers, stelt de verwijzende rechter vast dat deze twee passagiers ongemak hebben ondervonden als gevolg van de instapweigering van verzoeker VS, zodat de gevolgen van de instapweigering hun rechten rechtstreeks aantasten. Aangezien de aan de verwijzende rechter voorgelegde feitelijke situatie niet valt onder de omstandigheden als bedoeld in artikel 4, lid 3, van verordening 261/2004, dat voorziet in de toekenning van een compensatie in geval van instapweigering van passagiers tegen hun wil, moet artikel 4, lid 3, gelezen in samenhang met artikel 7 van verordening 261/2004, worden uitgelegd om in de onderhavige zaak tot een eenduidige beslissing te komen.

Prejudiciële vraag:

Moet artikel 4, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1), aldus worden uitgelegd dat het recht op compensatie als bedoeld in artikel 7, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, ook toekomt aan personen die reizen met een persoon aan wie de toegang tot een vlucht wordt geweigerd en die, hoewel hun de toegang tot die vlucht niet wordt geweigerd, de reis niet meer willen ondernemen of niet meer geïnteresseerd zijn in de reis zonder de persoon aan wie de toegang tot de vlucht wordt geweigerd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: IenW

Gerelateerde documenten