C-367/95 P, Commissie tegen Sytraval, arrest van2 april 1998

Contentverzamelaar

C-367/95 P, Commissie tegen Sytraval, arrest van2 april 1998

Datum arrest, zaaknummer, partijen
HvJEG 2 april 1998, zaak C-367/95 P, Commissie/Sytraval

Sleutelwoorden
Steunmaatregelen - Klacht van concurrent - Verplichtingen van Commissie inzake onderzoek van klacht en motivering van afwijzing daarvan

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
De Franse posterijen verzorgden tot 1987 het vervoer van geld en waardepapieren met haar eigen interne diensten. Vanaf (16 april) 1987 werden deze activiteiten verzorgd door de commerciële vennootschap Sécuripost, die voor 99,92 % in handen van de Franse staat is. In 1989 is naar aanleiding hiervan door een aantal Franse ondernemingen aan de Commissie verzocht een procedure jegens de Franse regering op grond van de artikelen 92 en 93 EG-verdrag in te leiden. In 1992 gaf de Commissie een beschikking, waarin werd uiteengezet dat geen sprake was van steun in de zin van artikel 92 EG-verdrag. Deze motivering werd herhaald -grosso modo- in een beschikking in 1993. Tegen die beschikking zijn klaagsters in beroep gegaan. Het GEA gaat in zijn arrest ervan uit dat de beslissing dat geen sprake is van staatssteun een beslissing is houdende de afwijzing van een klacht en dat een klager vooraf hierover dient te worden gehoord.

Tegen dit arrest heeft de Commissie bij het HvJEG een hogere voorziening gezocht. Nederland heeft in deze zaak, evenals Frankrijk, Duitsland, Spanje, aan de zijde van de Commissie geïntervenieerd. Reden voor de interventie van deze landen was dat het arrest van het GEA in de zaak Sytraval dermate hoge eisen stelt aan de motivering die de Commissie moet geven op klachten in verband met verboden steunverlening, dat de vrees bestaat dat steunverlening, met name in spoedeisende gevallen, wordt bemoeilijkt.

In de eerste plaats verwijten de Commissie en interveniënten het GEA, dat het de artikelen 92 en 93 EG-verdrag leest alsof hierin een afzonderlijke procedure is voorzien voor klachten. Deze bepalingen voorzien echter slechts in een betrokkenheid van belanghebbenden indien de Commissie heeft besloten een onderzoeksprocedure met betrekking tot een steunmaatregel in te leiden. Het arrest van het GEA breidt de positie van concurrenten echter uit tot de daaraan voorafgaande procedure.

In de tweede plaats menen zij dat het GEA aan het motiveringsbeginsel een zodanig ruime interpretatie geeft dat de feitelijke vaststellingen van de Commissie integraal worden getoetst.

Bij arrest van 2 april 1998 heeft het HvJEG de hogere voorziening , strekkende tot vernietiging van het arrest van het GEA van 28 september 1995 (T-95/94, Sytraval/ Commissie, Jur. 1995, blz. II-2651) afgewezen, maar wel geconcludeerd dat de middelen van de Commissie ten dele gegrond zijn.

De eerste grief wordt door het HvJEG verworpen. Het HvJEG is van oordeel dat klaagsters door de betrokken beschikking rechtstreeks en individueel worden geraakt. Door in haar beschikking vast te stellen, dat op basis van het onderzoek niet tot het bestaan van staatssteun in de zin van artikel 92 EG-verdrag kon worden geconcludeerd, heeft de Commissie impliciet geweigerd de procedure van artikel 93, lid 2, EG-verdrag te openen (zie r.o. 47, 48 en 49).

Met betrekking tot het tweede middel wordt de voeging door het GEA van de middelen ontleend aan respectievelijk schending van artikel 190 EG-verdrag en kennelijk onjuiste beoordeling, afgewezen. Het HvJEG herinnert eraan, dat het hier twee middelen betreft, die in het kader van artikel 173 EG-verdrag worden aangevoerd. Het eerste middel heeft betrekking op het ontbreken van motivering en betreft de schending van wezenlijke vormvoorschriften. Het is een middel van openbare orde dat ambtshalve door de communautaire rechter moet worden opgeworpen.

Het tweede middel daarentegen, dat op de wettigheid ten gronde van de bestreden beschikking betrekking heeft, kan door de gemeenschapsrechter slechts worden onderzocht, indien het door de verzoeker is aangevoerd (r.o.67). Het GEA heeft volgens het HvJEG daarom niet het nodige onderscheid gemaakt tussen het motiveringsvereiste en de wettigheid te gronde van de beschikking. Het GEA heeft de Commissie onder het mom van een gestelde ontoereikende motivering in feite een kennel_ke beoordelingsfout verweten die haar oorsprong vindt in de ontoereikendheid van het door de Commissie verrichte onderzoek (r.o.72).

Korte analyse
Het Hof heeft duidelijkheid geschapen voor de positie van concurrenten in een steunverleningsprocedure. Concurrenten die van oordeel zijn dat de EG-Commissie "steun" ten onrechte niet als "steun" ziet, mogen van de Commissie een gemotiveerde beslissing verwachten waarom zij steun al dan niet als steun ziet. Hoewel de artikelen 92 en 93 EG-verdrag slechts in een betrokkenheid van belanghebbenden voorzien indien de Commissie heeft besloten een onderzoeksprocedure met betrekking tot een steunmaatregel in te leiden, breidt het arrest van het Hof de positie van concurrenten in feite uit tot de daaraan voorafgaande procedure.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Spoedeisende steunoperaties (bijvoorbeeld DAF, Fokker) kunnen worden vertraagd doordat de EG-Commissie argumenten van concurrenten dat sprake is van steun niet terzijde mag schuiven, maar daarop daarentegen gemotiveerd moet reageren.

Voorstel voor behandeling
Het arrest wordt meegenomen bij de behandeling van de Adviesaanvraag over het Commissievoorstel voor een verordening betreffende toezicht op overheidssteun.