C-368/20 en C-369/20 Landespolizeidirektion Steiermark e.a.

Contentverzamelaar

C-368/20 en C-369/20 Landespolizeidirektion Steiermark e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     13 oktober 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     29 november 2020

Trefwoorden : Schengengrenscode; vrij verkeer; Handvest

Onderwerp :

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

-           Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG;

-           Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (hierna: verordening nr. 562/2006);

-           Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 tot vaststelling van een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (hierna: „Schengengrenscode”), met name de artikelen 22, 25 en 29

-           Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/818 van de Raad van 11 mei 2017 tot vaststelling van een aanbeveling ter verlenging van het tijdelijk toezicht aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden waarbij de algemene werking van het Schengengebied in gevaar komt;

Feiten:

De feiten en omstandigheden in de zaken C-368/20 en C-369/20 zijn vergelijkbaar en worden hierna gezamenlijk beschreven. In beide zaken zijn verzoekers in 2019 bij de grensovergang Spielfeld naar Oostenrijk onderworpen aan grenscontroles. Verzoekers werden gevraagd om hun paspoort en op hun vraag of het om een identiteitscontrole of een grenscontrole ging, werd geantwoord dat het om een grenscontrole ging. Verzoekers weigerden hierop hun paspoort te tonen. De verzoeker in C-368/20 heeft beroep ingesteld bij de verwijzende rechter tegen de grenscontrole, daar deze volgens hem een onwettige rechtstreekse uitoefening van de bevels- en dwangbevoegdheid vormde. De verzoeker in C-369/20 werd bij beschikking beschuldigd van overtreding van de Oostenrijkse paspoortwet. Hierop diende verzoeker bezwaar in. Vervolgens werd een strafbeschikking uitgevaardigd waarin hem ten laste werd gelegd dat hij bij binnenkomst in Oostenrijk de Oostenrijkse federale grens had overschreden zonder in het bezit te zijn van een geldig reisdocument en hem een geldboete werd opgelegd ten bedrage van 36 EUR. Tegen deze beslissing heeft hij het beroep ingesteld waarover de verwijzende rechter moet beslissen.

Overweging:

Oostenrijk heeft met ingang van 16-09-2015 het grenstoezicht heringevoerd op basis van artikel 29 van de Schengengrenscode waarna het grenstoezicht werd gestoeld op artikel 25(2). Het grenstoezicht is telkens verlengd met zes maanden, laatstelijk bij verordening van 9 mei 2019 voor de periode van 13-05-2019 t/m 13-11-2019. De verwijzende rechter betwijfelt of de rechtsgrondslag van het grenstoezicht in kwestie, te weten de ministeriële verordening van 9 mei 2019, verenigbaar is met het Unierecht, meer bepaald met de Schengengrenscode.

Prejudiciële vragen C-368/20 en C-369/20:

1) Staat het Unierecht in de weg aan nationale bepalingen op grond waarvan door een reeks van nationale verordeningen een cumulatie van verlengingsperioden ontstaat die tot gevolg heeft dat de herinvoering van grenscontroles voor een langere periode dan de maximumduur van twee jaar als bedoeld in de artikelen 25 en 29 van verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), zonder een daartoe strekkend uitvoeringsbesluit van de Raad als bedoeld in artikel 29 van verordening (EU) 2016/399 mogelijk wordt gemaakt?

2) Moet het in artikel 21, lid 1, VWEU en in artikel 45, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde recht van vrij verkeer van de burgers van de Unie, met name in het licht van het in artikel 22 van verordening (EU) 2016/399 neergelegde beginsel van de afwezigheid van personencontroles aan de binnengrenzen, aldus worden uitgelegd dat dit tevens het recht omvat om niet te worden onderworpen aan een personencontrole aan de binnengrenzen, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de verdragen en meer bepaald in verordening (EU) 2016/399 zijn vastgesteld?

Prejudiciële vraag C-369/20:

3) Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: Moeten artikel 21, lid 1, VWEU en artikel 45, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het licht van het nuttig effect van het recht van vrij verkeer, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling die een persoon verplicht, op straffe van een bestuursrechtelijke sanctie, om bij de binnenkomst op het grondgebied via de binnengrenzen een paspoort of een identiteitskaart te tonen, zelfs indien de specifieke controle aan de binnengrenzen in strijd is met de Unierechtelijke bepalingen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-378/97; C-276/01; C-412/17;

Specifiek beleidsterrein: EZK; JenV;