C-368/23 Fautromb

Contentverzamelaar

C-368/23 Fautromb

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    15 augustus 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    1 oktober 2023

Trefwoorden: functie van extern accountant

Onderwerp:

•            Overweging 1, 5 en 9 en artikel 2, 21 en 22 van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen;

•            Overweging 1 en artikel 1, 2 en 5 van Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang;

•            Overweging 97 en 101 en artikel 25 van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt.

Feiten:

Verzoekende partij MO bezit direct of indirect, via de naamloze vennootschap Fiducial International, 99,9 % van het kapitaal van de burgerlijke vennootschap Fiducial, waarvan hij bestuurder is. Deze vennootschap is de moedermaatschappij van de multidisciplinaire groep Fiducial. Deze groep biedt diverse diensten aan bedrijven aan via verschillende dochterondernemingen. Deze ondernemingen oefenen onder andere de activiteit van extern accountant uit. Bij de hoge raad voor het externe-accountantswezen, de verwerende partij (hierna: “H3C”), het orgaan dat in Frankrijk belast is met de regulering van het beroep van extern accountant, loopt een tuchtprocedure tegen MO wegens veronachtzaming van de voor externe accountants geldende regelgeving. MO wordt verweten dat hij in strijd met de code de commerce (wetboek van koophandel), direct of indirect, commerciële activiteiten heeft verricht die niet kunnen worden aangemerkt als bijkomstig ten opzichte van het accountantsberoep en daarom onverenigbaar zijn met de functie van extern accountant. 

Overweging:

H3C stelt dat wegens de specifieke aard van de aan externe accountants toevertrouwde taken en meer in het bijzonder wegens hun taak op het gebied van de controle van jaarrekeningen, voor de uitoefening van het beroep van extern accountant diverse beroeps- en gedragsregels gelden die op nationaal niveau met name zijn neergelegd in de code de commerce. De in de code de commerce bedoelde commerciële activiteiten worden in geen enkele wettelijke of bestuursrechtelijke tekst gedefinieerd. MO heeft tijdens de procedure niet ontkend dat hij de betrokken activiteiten indirect heeft uitgeoefend, noch dat het daarbij ging om commerciële activiteiten die niet kunnen worden aangemerkt als bijkomstig ten opzichte van het accountantsberoep.

MO stelt dat de code de commerce in strijd is met artikel 25 van Richtlijn 2006/123. MO stelt dat het geformuleerde verbod onevenredig is, aangezien de onafhankelijkheid van externe accountants en de voorkoming van belangenconflicten voldoende worden gewaarborgd door andere Franse en Europese wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of deontologische voorschriften, die hij bij de uitoefening van de betrokken commerciële activiteiten in acht zou hebben genomen. De vraag rijst derhalve of de eisen die gesteld worden aan de functie van extern accountant toelaatbaar zijn op grond van artikel 25, lid 1, tweede alinea, onder a), van richtlijn 2006/123. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af of de hoge raad voor het externe-accountantswezen een rechterlijke instantie is in de zin van artikel 267 VWEU, die bevoegd is om tuchtrechtelijke sancties op te leggen.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 25 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, met name gelet op de bepalingen van richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, en van verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke wettelijke auditors en auditkantoren geen enkele commerciële activiteit mogen uitoefenen, noch rechtstreeks, noch via een tussenpersoon?

2. Zo ja, is dit dan ook het geval indien volgens de betrokken wettelijke regeling twee soorten commerciële activiteiten van dat verbod zijn uitgezonderd, te weten ten eerste commerciële activiteiten die bijkomstig zijn ten opzichte van het accountantsberoep en worden uitgeoefend met inachtneming van de voor externe accountants geldende beroeps- en gedragsregels en regels inzake onafhankelijkheid, en onder de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 22, derde alinea, van besluit nr. 45-2138 van 19 september 1945, en ten tweede bijkomstige commerciële activiteiten die worden uitgeoefend door een multidisciplinaire vennootschap onder de voorwaarden van artikel 31-5 van wet nr. 90-1258 van 31 december 1990?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Commissie/België, C-384/18; NV Construct, C-403/21; Konstrukta – Defence, C-521/22.

Specifiek beleidsterrein: EZK, JenV