C-369/25 Trenitalia et INPS
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 19 augustus 2025 Schriftelijke opmerkingen: 5 oktober 2025
Trefwoorden: arbeidsrecht, verjaring, recht op informatie, effectieve rechtsbescherming, pensioen
Onderwerp: Richtlijn 91/53 (verplichtingen van werkgevers): artikel 8;
Verzoeker LW is een werknemer die via een rechtszaak zijn arbeidsverhouding bevestigd heeft gekregen na onregelmatige tewerkstelling via uitzendarbeid. Hij heeft met terugwerkende kracht loon toegekend gekregen. LW vordert nu betaling van de door de werkgever niet-afgedragen socialezekerheidsbijdragen over de periode 2003-2015. Het verzoek werd afgewezen, omdat de termijnen zijn verjaard. De bijdragen vormen ‘uitgesteld loon’ wanneer ze verband houden met pensioenrechten, en vallen daarmee onder de informatie- en waarborgverplichtingen van richtlijn 91/53. De verwijzende rechter vraagt zich of het recht op het aanstellingsdocument dat werknemers moeten ontvangen van werkgevers op basis van art. 8 richtlijn, ook de daarin vermelde arbeidsrechten omvat (zoals de socialezekerheidsbijdragen als onderdeel van uitgesteld loon).
Prejudiciële vragen: 1) Bestaan de rechten bedoeld in artikel 8 van richtlijn 91/533/EEG, waarvan de bescherming door de lidstaat moet worden gewaarborgd, uitsluitend in het recht op ontvangst van het aanstellingsdocument in de zin van artikel 2 van die richtlijn of in de rechten die in dat document moeten worden vermeld, in het bijzonder het loon?
2) Indien het Hof de eerste vraag bevestigend beantwoordt, vormt in de beschreven context het pensioen dat verzoeker ontvangt afhankelijk van de naar rato van het ontvangen loon betaalde bijdragen en de jaren van aansluiting bij de verplichte algemene verzekering, voor verzekerden in de particuliere sector uitgesteld loon in de zin van artikel 2 van richtlijn 91/533/EEG?
3) Indien het Hof de eerste en de tweede vraag bevestigend beantwoordt, valt het recht van de werknemer op het betalen van bijdragen, dat van beslissende invloed is op het recht op en de hoogte van de pensioenuitkering ook binnen de werkingssfeer van artikel 8 van richtlijn 91/533/EEG?
4) Indien de vorige vragen bevestigend worden beantwoord, staat artikel 8 van richtlijn 91/533/EEG eraan in de weg dat de werknemer zich tijdens de arbeidsverhouding verplicht ziet om naast de INPS ook de werkgever voor de rechter te dagen om betaling van de bijdragen te vorderen teneinde verjaring van zijn rechten te voorkomen, ook al hangen deze rechten uitsluitend af van de wil van de INPS om gerechtelijke stappen te ondernemen en betaling van de vordering te eisen, anders dan bij gewoon loon het geval is, zelfs wanneer hij onvoldoende bescherming heeft tegen onrechtmatig ontslag waardoor het risico bestaat dat de arbeidsverhouding die wordt beschermd door richtlijn 2008/104/EG wordt beëindigd of niet wordt voortgezet?
5) Indien de voorgaande vragen bevestigend worden beantwoord, wat zijn de instrumenten waarover de verwijzende rechter beschikt en kan, in het onderhavige geval, de uniformering van de verjaringsregeling voor bijdragen en loon worden beschouwd als een toereikende maatregel om te voldoen aan de verplichtingen van artikel 8 van richtlijn 91/533/EEG?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-267/06; C-46/07 Commissie/Italië.
Specifiek beleidsterrein: SZW