C-37/20 Luxembourg Business Registers

Contentverzamelaar

C-37/20 Luxembourg Business Registers

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     30 maart 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     16 mei 2020

Trefwoorden : economisch begunstigde, toegang tot informatie, onevenredig risico, uitzonderlijke omstandigheden

Onderwerp :

•          Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake      de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering

•          Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot           wijziging van richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het    financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging      van de richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU.

 

Feiten:

Verzoeker X is de economisch begunstigde van 35 handelsvennootschappen en van vastgoedmaatschappij YO. Elk van de vennootschappen heeft verzocht de toegang tot de informatie gedefinieerd in artikel 3 van de wet van 13-01-2019 wat betreft verzoeker krachtens artikel 15 van deze wet te beperken, omdat de openbaarmaking van deze informatie verzoeker en zijn gezin op een gekwalificeerde, reële en actuele manier zou blootstellen aan „een onevenredig risico, een risico van fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie”. Deze verzoeken zijn bij de besluiten van de verwerende partij, het economische samenwerkingsverband Luxembourg Business Registers (LBR), van 19-11-20 en 20-11-2019 verworpen. Verzoeker stelt dat hij in het kader van zijn functie als bestuurder van handelsvennootschappen die op internationaal niveau opereren onder de handelsnaam XN, regelmatig moet reizen naar landen met een onstabiel politiek regime en wordt blootgesteld aan ernstige criminaliteit die een aanzienlijk risico meebrengt van ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving, geweld of zelfs de dood. Het risico is volgens hem nog groter als bekend wordt dat hij bestuurder en economisch begunstigde is van een rechtspersoon, aangezien deze functie zou leiden tot een vermoeden van eigendom van deze rechtspersonen, zodat een poging om middelen ten nadele van hem te verduisteren des te lucratiever zou zijn. LBR stelt dat de situatie van verzoeker niet voldoet aan de eisen van de wet. LBR onderstreept de algemene filosofie achter de teksten van de Europese Unie die ten grondslag liggen aan de wet van 13-01-2019, die een zo ruim mogelijke toegang tot informatie over de identiteit van de economisch begunstigden van rechtspersonen waarborgt. LBR betwist dat verzoeker X zich kan beroepen op „uitzonderlijke omstandigheden” of op blootstelling aan „een onevenredig risico, het risico op fraude, ontvoeren, chantage, afpersing, intimidatie, geweld of intimidatie”, zoals de wet vereist.

 

Overweging:

De verwijzende rechter, wordt verzocht te antwoorden op de vraag of verzoeker X voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor de beperking van de toegang tot informatie over zijn hoedanigheid als economisch begunstigde van de vastgoedmaatschappij YO. De Luxemburgse wetgever heeft het begrip „in uitzonderlijke, in nationaal vast te stellen omstandigheden” in artikel 30, lid 9, van richtlijn 2015/849 omgezet met de uitdrukking „de hiernavolgende uitzonderlijke omstandigheden”, met dien verstande dat een „onevenredig risico, een risico op fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie op zichzelf uitzonderlijke omstandigheden uitmaken die een verzoek om beperking van de toegang tot informatie in het register van begunstigden kunnen rechtvaardigen.” De verwijzende rechter vraagt zich ten eerste, af of de vermelding in het nationale recht van „een onevenredig risico, een risico van fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld en intimidatie”, voor de opdracht van de richtlijn tot vaststelling van nadere bepalingen in het nationale recht volstaat, en ten tweede, welk gevolg de nationale rechter in voorkomend geval moet geven aan het ontbreken van nadere bepalingen in het nationale recht over het begrip uitzonderlijke omstandigheden. Met betrekking tot het begrip „risico” stelt de verwijzende rechter dat de bepaling uit richtlijn 2018/843 op twee verschillende manieren kan worden uitgelegd. De onnauwkeurigheid van de tekst kan niet worden verholpen met de analyse van de totstandkomingsgeschiedenis van richtlijn 2018/843. Daarom is uitlegging nodig van het Hof. De derde vraag gaat over het begrip „onevenredig.” De toepassing van het criterium vereist een afweging van twee belangen die evenveel bescherming verdienen. Artikel 30, lid 9, van richtlijn 2015/849 werpt dus de vraag op welke tegenstrijdige belangen bij de toepassing van dit artikel met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht.

 

Prejudiciële vragen:

1a) Kan artikel 30, lid 9, van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU, voor zover hierin de beperking van de toegang tot informatie over economisch begunstigden afhankelijk wordt gesteld van „uitzonderlijke in het nationaal recht vast te stellen omstandigheden”, aldus worden uitgelegd dat een nationale wet het begrip „uitzonderlijke omstandigheden” uitsluitend kan definiëren als een „onevenredig risico, een risico van fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie”, begrippen die reeds een voorwaarde vormen voor de toepassing van de beperking van de toegang in de redactie van bovengenoemd artikel 30, lid 9?

1b) Indien vraag 1a ontkennend wordt beantwoord en indien de nationale omzettingsregeling het begrip „uitzonderlijke omstandigheden” enkel definieert door middel van een verwijzing naar de ontoereikende begrippen „onevenredig risico, een risico van fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie”, moet artikel 30, lid 9, dan aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter de voorwaarde van „uitzonderlijke omstandigheden” buiten beschouwing kan laten of moet hij dit verzuim van de nationale wetgever compenseren door de strekking van het begrip „buitengewone omstandigheden” aan de hand van de rechtspraak te bepalen? Kan het Hof van Justitie van de Europese Unie in dat geval, aangezien de inhoud van de voorwaarde volgens artikel 30, lid 9, door het nationale recht wordt bepaald, de nationale rechter aanwijzingen geven voor zijn taak? Indien deze laatste vraag bevestigend wordt beantwoord, wat zijn dan de richtsnoeren voor de nationale rechter bij de bepaling van de inhoud van het begrip „uitzonderlijke omstandigheden”?

2a) Moet artikel 30, lid 9, van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU, voor zover hierin de beperking van de toegang tot informatie over economisch begunstigden afhankelijk wordt gesteld van een „onevenredig risico, een risico op fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie”, worden uitgelegd als een verwijzing naar een reeks van acht situaties, waarbij de eerste betrekking heeft op een algemeen risico waarvoor de voorwaarde van onevenredigheid geldt en de zeven andere betrekking hebben op specifieke risico’s waarvoor de voorwaarde van onevenredigheid niet geldt, of als een verwijzing naar een geheel van zeven situaties die elk betrekking hebben op een specifiek risico waarvoor de voorwaarde van onevenredigheid geldt?

2b) Moet artikel 30, lid 9, van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU, voor zover hierin de beperking van de toegang tot informatie over economisch begunstigden afhankelijk wordt gesteld van „een risico”, aldus worden uitgelegd dat de beoordeling van het bestaan en de omvang van dat risico daarbij wordt beperkt tot de banden die de economisch begunstigde heeft met de rechtspersoon ten aanzien waarvan hij uitdrukkelijk verzoekt om een beperking van de toegang tot informatie over zijn hoedanigheid van economisch begunstigde, of aldus dat rekening wordt gehouden met de banden die de betrokken economisch begunstigde heeft met andere rechtspersonen? Indien rekening moet worden gehouden met de banden met andere rechtspersonen, moet dan uitsluitend rekening worden gehouden met de hoedanigheid van economisch begunstigde ten opzichte van andere rechtspersonen of moet er rekening worden gehouden met alle soorten banden met andere rechtspersonen? Indien alle soorten banden met andere rechtspersonen in aanmerking moeten worden genomen, wordt de beoordeling van het bestaan en de omvang van het risico dan beïnvloed door de aard van deze banden?

2c) Moet artikel 30, lid 9, van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU, voor zover hierin de beperking van de toegang tot informatie over economisch begunstigden afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde van „een risico”, aldus worden uitgelegd dat de bescherming die voortvloeit uit een beperking van de toegang wordt uitgesloten wanneer die informatie, of andere elementen die de economisch begunstigde aanvoert om het bestaan en de omvang van het „risico” te onderbouwen, voor derden gemakkelijk toegankelijk is via andere informatiekanalen?

3) Met welke uiteenlopende belangen moet rekening worden gehouden bij de toepassing van artikel 30, lid 9, van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU, voor zover deze de beperking van de toegang tot informatie over een economisch begunstigde afhankelijk stelt van een „onevenredig” risico?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: FIN, EZK

 

Gerelateerde documenten