C-370/24 Nastolo
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 24 juli 2024 Schriftelijke opmerkingen: 10 september 2024
Trefwoorden: aansprakelijkheid; bewijs; verkeersongeluk
Onderwerp: richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid: artikel 13.
Feiten: Verzoekende partij is ‘AT’. Zij is op 6 januari 2016 als passagier ingestapt bij een auto, en raakte tijdens de rit betrokken bij een ongeval. AT heeft tegen verwerende partij een vordering ingesteld tot vergoeding van schade. Tijdens het onderzoek ter plaatse van het ongeluk bleek dat de auto waarin AT had gereden als bijzitter, gestolen was. AT en de bestuurder werden vervolgens strafrechtelijk vervolgd voor heling, waarvan AT werd vrijgesproken. Bij de schadeclaim werd AT verzocht om te bewijzen dat zij niet wist dat het voertuig gestolen was.
Overweging: Artikel 13 van richtlijn 2009/103 stelt dat lidstaten de mogelijkheid hebben om te bepalen dat het in artikel 10, lid 1, bedoelde orgaan optreedt om het slachtoffer van een door een gestolen auto veroorzaakt ongeval te vergoeden. De verwijzende rechter stelt dat het hierbij niet duidelijk is geregeld hoe er met bewijs moet worden omgaan over de onrechtmatige deelneming aan het verkeer van het gestolen voertuig, en wie dit bewijs moet leveren. De verwijzende rechter stelt dat de richtlijn het bevoegde orgaan hiervoor heeft aangewezen, en niet de benadeelde. Dit zou betekenen dat het nationale recht, waarbij het slachtoffer het bewijs moest leveren, in strijd is met richtlijn 2009/103.
Prejudiciële vragen: 1. Moet artikel 13 van richtlijn 2009/103/EG aldus worden uitgelegd dat in het geval van een verkeersongeval waarbij een persoon betrokken was die werd vervoerd in een gestolen voertuig, het in artikel 10 van die richtlijn bedoelde schadevergoedingsorgaan dient aan te tonen dat de gelaedeerde wist dat de auto was gestolen?
2. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, staat die bepaling, in die zin uitgelegd, dan in de weg aan een regeling als de Italiaanse, die aldus wordt uitgelegd en toegepast dat de bewijslast op de vervoerde en gelaedeerde persoon rust?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-537/03; C‑442/10
Specifiek beleidsterrein: JenV