C-371/14 APX
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage reschts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 18 september 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 4 oktober 2014 Schriftelijke opmerkingen: 4 november 2014 Trefwoorden: douanewetboek; antidumping
Onderwerp - Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L302 blz. 1) in de versie van verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20-11-2006 (Pb L 363, blz.1; - Verordening (EEG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (Pb L 343, blz. 51 - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 260/2013 van de Raad van 18 maart 2013 tot uitbreiding van het bij verordening (EG) nr. 1458/2007 ingestelde definitieve antidumpingrecht op niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje verzonden vanuit de Socialistische Republiek Vietnam
Verzoekster is een internationaal opererend expeditiebedrijf. Zij is in bezit van een vergunning voor een particulier entrepot (‘type D’ ). Tussen augustus en december 2012 brengt zij vijf partijen niet-navulbare aanstekers me vuursteentjes uit Vietnam in het vrije EU-verkeer. Verweerder (douanekantoor Hamburg) stuurt een navordering antidumpingrechten op grond van Vo. 260/2013. Verzoekster maakt bezwaar dat wordt afgewezen. In beroep stelt zij dat Vo. 260/2013 onrechtmatig en dus ongeldig is omdat op het tijdstip van vaststelling van die Vo. niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 13 van Vo. (EEG) 1225/2009, alleen al omdat naar bericht in het Pb van 12 december 2012 Vo. 1458/2007 buiten werking was getreden.
De verwijzende DUI rechter (Finanzgericht Hamburg) meent dat de oplossing van het geding in beslissende mate afhangt van de geldigheid van Vo. 206/2013, dus of is voldaan aan de in Vo. 1225/2009 gestelde voorwaarden. Hij twijfelt of het hier aan de orde zijnde antidumpingrecht mocht worden uitgebreid (naar Vietnam) terwijl Vo. 1458/2007 niet meer in werking was. Het genoemde artikel voorziet in de mogelijkheid tot uitbreiding van antidumpingrechten tot soortgelijke producten uit derde landen wanneer er ‘ ontduiking van de geldende maatregelen plaatsvindt’. Een ingetrokken maatregel kan echter niet ‘ ontdoken’ worden. De vraag is dan welk tijdstip moet worden uitgegaan. Hij stelt het HvJEU de volgende vragen: 1. Is uitvoeringsverordening (EU) nr. 260/2013 [van de Raad] van 18 maart 2013 tot uitbreiding van het bij verordening (EG) nr. 1458/2007 ingestelde definitieve antidumpingrecht op niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje verzonden vanuit de Socialistische Republiek Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Socialistische Republiek Vietnam (PB L 82, blz. 10; hierna: „verordening nr. 260/2013”) ongeldig omdat op het tijdstip van de vaststelling ervan de geldigheidsduur van het bij verordening (EG) nr. 1458/2007 ingestelde antidumpingrecht, dat diende te worden uitgebreid, al verstreken was? Voor het geval dat de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: 2. Is verordening nr. 260/2013 ongeldig omdat een ontduiking, in de zin artikel 13, lid 1, van verordening nr. [1225/2009], van de bij verordening (EG) nr. 1458/2007 (PB L 326, blz. 1) gelaste maatregel niet kan worden vastgesteld?
Specifiek beleidsterrein: BZ/BEB, mede EZ