C-371/24 Comdribus
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 24 juli 2024 Schriftelijke opmerkingen: 10 september 2024
Trefwoorden: persoonsgegevens; biometrische gegevens; strafbare feiten
Onderwerp: Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens: artikelen 4, 8, en 10.
Feiten: Verzoekende partij is ‘HW’. HW is op 30 mei 2020 aangehouden voor de organisatie van een niet-aangemelde manifestatie op de openbare weg, bij een actie van Extinction Rebellion om wegen te blokkeren. Tijdens zijn verhoor heeft hij geweigerd om zijn vingerafdrukken te laten nemen, gefotografeerd te worden voor identificatiedoeleinden, en om zijn toegangscode van zijn mobiele telefoon te geven. Hij is door de rechter vrijgesproken van zijn ten laste gelegde strafbare feiten, maar hij is wel schuldig bevonden voor het weigeren door een verdachte van een misdrijf of overtreding om mee te werken aan de registratie van zijn persoonsgegevens in een politiebestand.
Overweging: De verwijzende rechter wil weten of de nationale bepaling op grond waarvan de systematische verzameling van biometrische gegevens van verdachte is toegestaan van een persoon tegen wie ‘een of meer redelijke vermoedens bestaan dat de betrokkene een strafbaar feit heeft gepleegd of gepoogd heeft te plegen’, verenigbaar is met de vereisten die richtlijn 2016/680 stelt. Uit deze richtlijn blijkt dat de bevoegde autoriteit voor de verzameling van gegevens dit voldoende moet motiveren. De verwijzende rechter wil weten of is voldaan aan het vereiste van strikte noodzakelijkheid van de verzameling van biometrische gegevens en of een zelfstandige vervolging of veroordeling wegens weigering om zich aan die verzameling te onderwerpen, gerechtvaardigd is wanneer de betrokkene niet wordt vervolgd of veroordeeld voor het basisdelict waarop die verzameling stoelt.
Prejudiciële vragen: • Moet artikel 10 van richtlijn 2016/680, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, onder a) tot en met c), en artikel 8, leden 1 en 2, van deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling, zoals artikel 55-1 van de Franse code de procédure pénale, die de systematische registratie van gegevens (vingerafdrukken en foto’s) voorschrijft van personen ten aanzien van wie er een of meer redelijke vermoedens bestaan dat zij een strafbaar feit hebben gepleegd of hebben gepoogd te plegen?
• Moet artikel 10 van richtlijn 2016/680, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, onder a) tot en met c), en artikel 8, leden 1 en 2, van die richtlijn, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling, zoals artikel 55-1 van de Franse code de procédure pénale, die de bevoegde autoriteit niet verplicht om in elk individueel geval afdoende te motiveren waarom de registratie van persoonsgegevens strikt noodzakelijk is?
• Moet artikel 10 van richtlijn 2016/680, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, onder a) tot en met c), en artikel 8, leden 1 en 2, van deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling, zoals artikel 55-1 van de Franse code de procédure pénale, op grond waarvan een persoon die heeft geweigerd om mee te werken aan de registratie van persoonsgegevens, zelfstandig kan worden vervolgd en veroordeeld, ook al is deze persoon niet vervolgd of veroordeeld voor het strafbare feit waarop de registratiemaatregel is gebaseerd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C‑205/21 Politiële registratie van biometrische en genetische gegevens
Specifiek beleidsterrein: JenV