C-373/19

Contentverzamelaar

C-373/19

Prejudiciële hofzaak   

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     22 januari 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     8 maart 2020

Trefwoorden : onderwijs, particuliere docent, omzetbelasting

Onderwerp :

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw-richtlijn).

 

Feiten:

Verzoekster is een naar burgerlijk recht opgerichte vennootschap die een zwemschool exploiteert. De vennootschap heeft voornamelijk zwemlessen voor kinderen aangeboden die door de deelnemers of hun ouders werden vergoed. Verzoekster ging ervan uit dat haar diensten waren vrijgesteld van omzetbelasting. Na een bijzondere omzetbelastingcontrole te hebben uitgevoerd, heeft verweerder, de belastingdienst, aangenomen dat de door verzoekster aangeboden diensten naar nationaal recht noch op grond van § 4, punt 21, noch op grond van § 4, punt 22, van de wet op de omzetbelasting vrijgesteld waren van belasting. Vervolgens heeft de belastingdienst op 22-11-2011 voor de litigieuze jaren 2007-2009 aanslagen in de omzetbelasting vastgesteld waarbij verzoeksters diensten werden behandeld als aan de omzetbelasting onderworpen diensten. Het door verzoekster ingestelde beroep is door de belastingrechter in eerste aanleg toegewezen. Volgens de belastingrechter zijn verzoeksters diensten niet vrijgesteld naar nationaal recht, maar wel op grond van artikel 132, lid 1, onder j), van de btw-richtlijn. Bij het onderricht in elementaire zwemtechnieken gaat het volgens de belastingrechter om schoolonderwijs. Bovendien is artikel 132, lid 1, onder j), van de btw-richtlijn niet alleen van toepassing op individuele ondernemers, maar ook op vennootschappen naar burgerlijk recht. Tegen deze uitspraak is het door de belastingdienst ingestelde beroep in Revision gericht. Daarbij voert de belastingdienst aan dat verzoeksters diensten ook niet van belasting vrijgesteld zijn op grond van het Unierecht, omdat verzoekster geen particuliere docent is. Dit wordt door verzoekster betwist.

 

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter vallen lessen die erop zijn gericht kinderen zwemvaardigheden bij te brengen, onder onderwijs in de zin van artikel 132, lid 1, onder i) en j), van de btw-richtlijn. Hier wordt niet aan afgedaan door het arrest, Fahrschul-Akademie waaruit volgt dat „rijonderricht door een autorijschool niettemin gespecialiseerd onderwijs vormt dat op zich niet gelijkstaat aan de overdracht van kennis en vaardigheden op het gebied van een brede en diverse reeks van onderwerpen, noch aan de verdieping en de ontwikkeling van die kennis en vaardigheden, hetgeen kenmerkend is voor school- of universitair onderwijs.” De onderhavige zaak wijkt hiervan af doordat het verwerven van de als elementaire basisvaardigheid aan te merken zwemvaardigheid onmiskenbaar het algemeen belang dient, wat vermoedelijk niet geldt voor het verkrijgen van het rijbewijs. Met betrekking tot de tweede vraag stelt de verwijzende rechter dat het Hof zich heeft uitgesproken over het in artikel 132, lid 1, onder g), van de btw-richtlijn neergelegde vereiste van erkenning in de sector van de sociale dienstverlening. Volgens het arrest z kan bij de voor erkenning relevante elementen worden gedacht aan het bestaan van specifieke bepalingen alsook aan het algemeen belang dat gemoeid is met de activiteiten van de betrokken belastingplichtige. Het Hof heeft zich echter nog niet uitgesproken over de criteria die relevant zijn voor de erkenning als bedoeld in artikel 132, lid 1, onder i), van de btw-richtlijn. Derhalve rijst de vraag of in casu voor de toepassing van artikel 132, lid 1, onder i), van de btw-richtlijn dezelfde of soortgelijke criteria van belang zijn als die welke zijn geformuleerd in het arrest z. Ten slotte vraagt de verwijzende rechter zich af welke eisen moeten worden gesteld aan de hoedanigheid van particuliere docent, die een ondernemer moet bezitten opdat de belastingvrijstelling op grond van artikel 132, lid 1, onder j), van de btw-richtlijn geldt.

 

Prejudiciële vragen:

1) Strekt het begrip „school- of universitair onderwijs” in de zin van artikel 132, lid 1, onder i) en j), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde zich mede uit tot het geven van zwemles?

2) Kan een organisatie overeenkomstig artikel 132, lid 1, onder i), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde worden erkend als lichaam met soortgelijke doeleinden als die van een publiekrechtelijk lichaam dat belast is met onderwijs aan kinderen of jongeren, school- of universitair onderwijs dan wel beroepsopleiding of -herscholing, omdat het door die organisatie verzorgde onderwijs gericht is op het verwerven van een elementaire basisvaardigheid (in casu zwemmen)?

3) Ingeval de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord: vereist de vrijstelling van belasting waarin voorzien is bij artikel 132, lid 1, onder j), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, dat de belastingplichtige een individuele ondernemer is?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-449/17), (C-174/11), (C-445/05), (C-498/03), (C-263/15)

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal, OCW