C-373/24 Ramavic
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 15 augustus 2024 Schriftelijke opmerkingen: 1 oktober 2024
Trefwoorden: werknemer; arbeidstijd; arbeidsvoorwaarden
Onderwerp: - Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd: artikel 1, lid 3; - Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk: artikel 2; - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 41.
Feiten: Verzoekende partij is ‘NI’, een openbaar aanklager. Verwerende partij is het openbaar ministerie. NI werkt fulltime bij het openbaar ministerie, en heeft wachtdiensten in het weekend. Tijdens de wachtdiensten moeten de openbaar aanklagers ‘in permanente staat van paraatheid’ zijn in hun woning. NI voert daarnaast tijdens de wachtdiensten dringende handelingen uit in het kader van het strafrechtelijke vooronderzoek. De openbare aanklagers worden tijdens de wachtdiensten continue op de hoogte gehouden door politieambtenaren van aanhoudingen van personen, en ze moeten zich soms met spoed ter plaatse bevinden na een ongeluk. Al deze werkzaamheden tijdens de wachtdiensten worden niet beschouwd als arbeidstijd, en NI stelt een vordering in ter vergoeding van de gewerkte uren.
Overweging: Het openbaar ministerie stelt dat de bepalingen van de richtlijnen niet van toepassing zijn, omdat de openbare aanklagers niet als werknemer kunnen worden beschouwd. De verwijzende rechter vraagt zich af of de functie van openbaar aanklager onder het begrip ‘werknemer’ valt in de zin van artikel 1, lid 3, van richtlijn 2003/88. Daarnaast is het de vraag of de gewerkte uren tijdens de wachtdiensten kunnen worden beschouwd als arbeidstijd.
Prejudiciële vragen: 1. Valt verzoeksters functie van openbaar aanklager (plaatsvervanger van de gemeentelijk openbaar aanklager/gemeentelijk openbaar aanklager) onder het begrip „werknemer” in de zin van artikel 1, lid 3, van richtlijn 2003/88, gelezen in samenhang met artikel 31 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat wil zeggen kan een lid van het openbaar ministerie, met het oog op de toepassing van dezelfde arbeidsvoorwaarden op alle werknemers van het openbaar ministerie, als werknemer worden beschouwd?
2. Moet, met betrekking tot de eerste prejudiciële vraag, artikel 2 van richtlijn 89/391, waarnaar richtlijn 2003/88 in artikel 1, lid 3, verwijst, aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten toestaat openbare aanklagers (plaatsvervangers van de gemeentelijk openbaar aanklagers/gemeentelijk openbaar aanklagers) uit te sluiten van de toepassing van de bepalingen die de omzetting van die richtlijn verzekeren, met inbegrip van artikel 2, punten 1 en 2, van richtlijn 2003/88, waarin de arbeids- en rusttijden zijn gedefinieerd?
3. a) Indien de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, wordt het Hof gevraagd of in de zin van de bepalingen van richtlijn 2003/88 (in het bijzonder artikel 2, punten 1 en andere) de passieve wachtdienst van leden van het openbaar ministerie moet worden aangemerkt als arbeidstijd, gelet op de beperkingen die zij tijdens hun passieve wachtdienst ondervinden als gevolg van de ambtelijke verplichtingen en taken die zij tijdens die wachtdienst verrichten overeenkomstig de Opća uputa Državnog odvjetništva Republike Hrvatske o radu službe dežurstva (algemene aanbevelingen van het nationaal openbaar ministerie van de Republiek Kroatië inzake het uitvoeren van wachtdiensten) nr. 0-8/11-1 van 13 oktober 2011, gewijzigd op 12 oktober 2012, en overeenkomstig de bepalingen van het Zakon o kaznenom postupku (wetboek van strafvordering) (Narodne novine nr. 152/08, 76/09, 80/11, 121/11, 91/12, 143/12, 56/13, 145/13, 152/14, 70/17, 126/19, 80/22 en 36/24), op grond waarvan de mogelijkheid van leden van het openbaar ministerie, als werknemers, om andere werkzaamheden te verrichten aanzienlijk wordt beperkt, ondanks het feit dat zij overeenkomstig de voormelde algemene aanbevelingen van de werkgever verplicht zijn om hun taken van passieve wachtdienst thuis te verrichten?
3. b) Indien de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, wordt het Hof gevraagd of in de zin van de bepalingen van richtlijn 2003/88 (in het bijzonder artikel 2, punten 1 en andere) de actieve wachtdienst van leden van het openbaar ministerie moet worden aangemerkt als arbeidstijd, gelet op de ambtelijke verplichtingen en taken die zij tijdens de actieve wachtdienst verrichten overeenkomstig de algemene aanbevelingen van het nationaal openbaar ministerie van de Republiek Kroatië inzake het uitvoeren van wachtdiensten nr. 0-8/11-1 van 13 oktober 2011, gewijzigd op 12 oktober 2012, en overeenkomstig de bepalingen van het Zakon o kaznenom postupku (wetboek van strafvordering) (Narodne novine nr. 152/08, 76/09, 80/11, 121/11, 91/12, 143/12, 56/13, 145/13, 152/14, 70/17, 126/19, 80/22 en 36/24), op grond waarvan leden van het openbaar ministerie taken van actieve wachtdienst verrichten op de gebruikelijke werkplek of een andere door de werkgever bepaalde plaats (vaststellingen ter plaatse en andere)?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-103/18 en C-429/18; C-658/18 Governo della Repubblica italiana (Status van de Italiaanse vrederechters); C-316/13; C-303/98; C-151/02; C-211/19; C-518/15
Specifiek beleidsterrein: SZW; JenV