C-374/24 UNMLibres - II

Contentverzamelaar

C-374/24 UNMLibres - II

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     25 juli 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     11 september 2024

Trefwoorden: Sociale zekerheid; zwangerschap

Onderwerp: 
-    Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen: artikel 8;
-    Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie: artikelen 2 en 8;
-    Richtlijn 86/613/EEG van de Raad van 11 december 1986 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap: artikel 8;
-    Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van [richtlijn 86/613]: artikel 8;
-    Richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid: bijlage Kaderovereenkomst inzake deeltijdarbeid;
-    Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep: overweging 23 en artikelen 5 en 13;
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 21, 33 en 34.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘UF’ en verwerende partij is de ‘Landsbond van Onafhankelijke Ziekenfondsen’ (hierna: LOZ). UF was tussen 2002 en 2010 werkzaam in loondienst als assistente bij de universiteit, en als zelfstandige in bijberoep als advocaat. Ze droeg gedurende deze periode aan twee socialezekerheidsregelingen geld af, aan die voor werknemers en aan die voor zelfstandigen. In 2006 ging UF met zwangerschapsverlof. Over deze periode ontving zij een moederschapsuitkering, op basis van haar hoedanigheid als werkneemster in loondienst. Dit bedrag werd berekend op basis van haar loon als deeltijds werkneemster, en dekte dus slechts een deel van haar werkzaamheden. UF heeft een aanvraag ingediend om over het andere deel, namelijk haar werkzaamheden als zelfstandige, ook een betaling te ontvangen. Dit verzoek werd haar geweigerd.

Overweging:
In het omstreden koninklijk besluit is bepaald dat een moederschapsuitkering wordt verminderd met het bedrag van de uitkeringen waarop de gerechtigde aanspraak kan maken. De verwijzende rechter is van het mening dat het doel van het zwangerschapsverlof in gevaar raakt wanneer een vrouw die voltijds werkt geen volledige moederschapsuitkering ontvangt, ook indien dit deeltijds in loondienst is en deeltijds als zelfstandige, en die bijdragen heeft betaald aan beide socialezekerheidsfondsen. Hierbij stelt de verwijzende rechter dat de vrouw zich kan beroepen op richtlijn 92/85, omdat deze rechtstreekse werking heeft, en van toepassing is op werkneemsters in loondienst.

Prejudiciële vragen:
Moet artikel 97 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, [dat] onder meer bepaalt dat „de moederschapsuitkering wordt verminderd met het bedrag van de uitkeringen waarop de gerechtigde aanspraak kan maken krachtens de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, (de moederschapsrustweken bedoeld in artikel 93)”, aldus worden uitgelegd dat het in strijd is met artikel 8 van richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van richtlijn 86/613/EEG van de Raad, door geen toereikende uitkering toe te kennen aan verzoekster, UF, die sinds 1 januari 2002 deeltijds als werkneemster in loondienst en daarnaast als zelfstandige heeft gewerkt en aan beide regelingen (voor werknemers en voor zelfstandigen) heeft bijgedragen [?] UF is op 1 maart 2006 bevallen en heeft voor haar zwangerschapsverlof van 16 februari 2006 tot en met 31 mei 2006 slechts een bedrag van 3 074 EUR ontvangen, dat uitsluitend is berekend op basis van de op haar toepasselijke regeling inzake werkzaamheden in loondienst. 

Gelet op het feit dat verzoekster sinds 1 januari 2002 aan beide socialezekerheidsregelingen heeft bijgedragen en op grond van artikel 97 van voormeld koninklijk besluit alleen een socialezekerheidsuitkering voor werknemers heeft ontvangen, in casu haar bovengenoemde moederschapsuitkering als werknemer, en geen enkele socialezekerheidsuitkering uit hoofde van de regeling voor zelfstandigen waaraan zij echter wel heeft bijgedragen, is bovengenoemde bepaling in strijd met artikel 5 van richtlijn 2006/54/EG, dat bepaalt: „Onverminderd artikel 4 is iedere vorm van directe of indirecte discriminatie op grond van geslacht in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid verboden, in het bijzonder met betrekking tot: a) het toepassingsgebied van dergelijke regelingen en de voorwaarden voor de toelating tot deze regelingen; b) de verplichting tot premiebetaling en de premieberekening; c) de berekening van de prestaties, waaronder begrepen verhogingen verschuldigd uit hoofde van de echtgenoot en voor ten laste komende personen, alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van het recht op prestaties”?

Leidt de toepassing van artikel 97 van voormeld koninklijk besluit tot ongunstige behandeling van een vrouw met zwangerschapsverlof die deeltijds in loondienst werkt en daarnaast als zelfstandige werkzaam is en die enkel aanspraak kan maken op een moederschapsuitkering die wordt berekend op basis van haar deeltijdse werkzaamheden in loondienst, waardoor er sprake is van discriminatie op grond van geslacht in de zin van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie junctis de artikelen 33 en 34 van dit Handvest? In dit verband staat in overweging 23 van richtlijn 2006/54/EG te lezen: „Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie blijkt duidelijk dat de ongunstige behandeling van een vrouw die verband houdt met zwangerschap of moederschap een directe discriminatie op grond van geslacht vormt. Een dergelijke behandeling moet daarom uitdrukkelijk onder deze richtlijn vallen.”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-692/15–C-694/15 Security Service e.a.; C-5/12; C-414/16; C-193/17 Cresco Investigation; C-68/17 IR; C-116/06; C-65/14 ; C-463/19 Syndicat CFTC; C-411/96 ; C-342/93 ; C-335/15; C-194/08; C-12/17; C-342/93 ; C-335/15.

Specifiek beleidsterrein: VWS