C-375/23 Meislev

Contentverzamelaar

C-375/23 Meislev

Prejudiciƫle hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    8 augustus 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    25 september 2023

Trefwoorden: asiel, verblijfsvergunning

Onderwerp:

- Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikel 45, lid 3, onder d);

- Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG: artikelen 16 en 28;

- Besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, vastgesteld door de Associatieraad die is ingesteld bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije: artikelen 6 en 13; en

- Besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963 houdende de sluiting van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije.

Feiten:

De verzoekende partij, EN, is geboren in Turkije en heeft de Turkse nationaliteit. In 2013 heeft EN een verblijfsvergunning op grond van zijn huwelijk gekregen. In 2017 heeft EN een aanvraag voor een permanente verblijfsvergunning ingediend. De immigratiedienst weigerde EN een permanente verblijfsvergunning in Denemarken, omdat hij o.a. niet voldeed aan de voorwaarde dat hij gedurende ten minste zes jaar ononderbroken legaal in Denemarken had verbleven. Hiertegen heeft EN beroep ingesteld bij de verwerende partij, de commissie van beroep voor vreemdelingenzaken. Ter ondersteuning van zijn beroep heeft EN onder meer aangevoerd dat hij als legaal in Denemarken verblijvende Turkse werknemer beschermd is tegen een verslechtering van zijn rechtspositie ten opzichte van de regels die op 1 december 1980 van kracht waren (artikel 13 van besluit nr. 1/80). In 2018 heeft de commissie van beroep voor vreemdelingenzaken het besluit van de immigratiedienst bevestigd. Daarna heeft EN bij de rechter in eerste aanleg beroep ingesteld tot nietigverklaring van het besluit van de commissie van beroep voor vreemdelingenzaken. De zaak werd voor de behandeling in eerste aanleg verwezen naar de regionale rechter. In 2022 heeft deze rechter uitspraak gedaan in de zaak, waarbij het de door de commissie van beroep voor vreemdelingenzaken ingestelde vordering tot verwerping van het beroep heeft toegewezen. Tegen deze beslissing heeft EN hoger beroep ingesteld en verzocht om vernietiging van het besluit van 2018 van de commissie van beroep voor vreemdelingenzaken en terugverwijzing van de zaak.

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter lijkt het Hof niet in de gelegenheid te zijn gesteld om te beoordelen of het bemoeilijken van het verkrijgen van een permanente verblijfsvergunning een nieuwe beperking vormt die onder de standstillbepaling van artikel 13 van besluit nr. 1/80 valt. Om deze reden vraagt de verwijzende rechter zich af of bepalingen in nationaal recht die nieuwe en strengere voorwaarden stellen voor het verkrijgen van een permanente verblijfsvergunning in een lidstaat, een nieuwe beperking vormen die binnen de werkingssfeer van de standstillbepaling van artikel 13 van besluit nr. 1/80 valt. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, wordt het relevant om te bepalen of de beperking wordt gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang, geschikt is om het nagestreefde legitieme doel te verwezenlijken en niet verder gaat dan nodig is om dat doel te bereiken. Daarnaast wordt het vereiste van een bepaalde verblijfsduur in een gastland algemeen erkend als een factor die van invloed is op de mate van integratie in het land van verblijf en dus op de mate van bescherming die de betrokkene moet genieten tegen verlies van het verblijfsrecht en tegen uitzetting. Om deze reden wenst de verwijzende rechter tevens te vernemen of het aanscherpen van de tijdsvoorwaarden voor het verkrijgen van een permanente verblijfsvergunning geschikt kan worden geacht om de succesvolle integratie van derdelanders te bevorderen.

Prejudiciƫle vragen:

1. Vallen bepalingen van nationaal recht die voorwaarden stellen voor het verkrijgen van een permanente verblijfsvergunning in een lidstaat, binnen de werkingssfeer van de standstillbepaling van artikel 13 van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, vastgesteld door de Associatieraad die is ingesteld bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, die op 12 september 1963 te Ankara is ondertekend door de Republiek Turkije enerzijds en de lidstaten van de EEG en de Gemeenschap anderzijds, en die namens de Gemeenschap is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963?

2. Zo ja, kan het aanscherpen van de tijdsvoorwaarden voor het verkrijgen van een permanente verblijfsvergunning in een lidstaat (dat wil zeggen het aanscherpen van de minimumvereisten inzake de duur van het eerdere verblijf en de voorafgaande tewerkstelling van een vreemdeling in de lidstaat) dan worden beschouwd als een geschikt middel om de succesvolle integratie van derdelanders te vergemakkelijken?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-279/21 X; C-89/18 A; C-300/09 en C-301/09 ; C-434/93; C-371/08; C-162/09; C-138/13; C-561/14; C-652/15; C-123/17;  C-379/20 B; C-378/12; en EHRM 1639/03 Oostenrijk.

Specifiek beleidsterrein: JenV